zondag 29 mei 2011

leesMEI

VAN LENTE NAAR ZOMER MET GORTER

Op Hemelvaartsdag, donderdag 2 juni, wordt op het Stadserf Rood|Noot te Utrecht tussen 14:00 en 22:00 uur door 101 verschillende voordrachtskunstenaars de hele zinnelijke Mei van Gorter voorgelezen. Waarom moeten we Mei nog horen?
Constatijn Huygens-prijs winnaar A.L. Snijders schreef vorig jaar naar aanleiding van leesMEI in een van zijn ZKV's (zeer korte verhalen) dat 'de dood mij met rust zal laten zolang ik Gorter lees', en heeft gevraagd elk jaar een andere pagina voor te mogen lezen.

Gorter en de Tachtigers
Herman Gorter (1864-1927) behoorde tot de generatie van de Tachtigers, die vooral bekend is vanwege Kloos' adagium dat poëzie 'de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie' was. Dat leidde in de poëzie tot toepassing van neologismen (zoals ritsellicht en tintelsneeuw) en beeldspraak die niet langer vooral leunde op de bijbel en de Griekse mythologie, maar zoals ook bij Gorter, steeds meer op de levende Nederlandse natuur.

Gorter was binnen de generatie van de Tachtigers een vreemde eend in de bijt. Niet alleen was hij een periode socialist – wat tegenover het ultieme individualistische adagium van de Tachtigers stond, maar ook liet hij al vrij vroeg in zijn carrière de vaste versvorm los. Bovendien stapte hij van het gebruik van het eindrijm af en toonde een zekere minachting voor correcte syntaxis of zinsbouw.

Van kind naar volwassene
Mei heeft een filosofisch-metafysische inslag: de idee dat de vergankelijke natuur en de eeuwige ziel nooit tot een blijvende verbintenis kunnen komen. De dichter zou als een van de weinige stervelingen iets van die ziel kunnen voelen en dat kunnen verklanken in poëzie.

Voor wie ook maar enigszins van gedichten houdt, is de Mei als aarde en brood; het hoort bij je, je hebt het nodig, je wilt er mee leven. 'De meeste mensen kennen alleen de eerste regel – "Een nieuwe lente en een nieuw geluid"', aldus initiatiefnemer Hans Heessen. 'Bijna niemand heeft het ooit helemaal gelezen. Pagina voor pagina moet het samen lukken.' In het vijfduizend regels tellende gedicht wordt het leven zintuiglijk en klankrijk verdicht. Het omschrijft de overgang van lente naar zomer, van kind naar volwassene.

Tegen de tijdgeest
Je zou LeesMEI de volkse pendant van de The 21st Annual Simply Shakespeare Celebrity Reading kunnen noemen, al is de lezing niet verstoken van prominenten. Onder de lezers bevinden zich onder meer Ester Naomi Perquin, Erik Bindervoet, gambist Ralph Rousseau Meulenbroeks, Daniëlle Serdijn en Kees 't Hart. De voordracht wordt regelmatig aangevuld met geïmproviseerde composities van geluidskunstenaars en vingervoedsel.

donderdag 26 mei 2011

Hester Knibbe - Het hebben van schaduw

ZIJN EN NIET

Zodra iets bestaat, is automatisch sprake van de ontkenning ervan. Bijvoorbeeld: als er leven is, is er dood. Of: voor ons ligt de dichtbundel Het hebben van schaduw van Hester Knibbe en al het andere in de wereld is de bundel niet.
Een van de dingen die deze bundel niet is en er toch zeer direct naar verwijst is de schaduw die de bundel als object afwerpt. Deze schaduw is zowel de negatie van Het hebben van schaduw als de bevestiging ervan. Wie echter alleen een schaduw ziet, kan maar weinig zeggen van hetgeen de schaduw afwerpt. Genoeg gefilosofeerd, laten we nader op het werk ingaan.

Wij zijn
Net als bij Bedriegelijke dagen (2008) begint Het hebben van schaduw met een openingsgedicht dat als vlaggenschip kan worden geduid.

Act

Wij zijn
           van steen in dit bedrijf en vieren
feest en dansen om een stenen tafel met daarin
gefreesd dat wij bestaan

bij gratie van. Dus til dat
zware been, wees lenig als een rots
een berg die zich verkleedt, massief bevallig
zonder leest. Wij zijn

van geest, een wolk die van de berg
de toppen leest en danst en in de hoogste bomen
lanterfant: een sluier, flarden vluchtig
lijf. Wij zijn

voor alles nog het meest
veranderlijk als vlees met harde kern dat hier
verblijft op drift naar een woestijn

geruis. Wij zijn

Zo, mens, Knibbe wijst je op je vergankelijkheid. Ze lijkt te schrijven dat we door tijd en ruimte warrelen, maar wee je gebeente: 'Wij zijn// voor alles nog het meest/ veranderlijk als vlees'. Bovendien is de harde kern die daarin verblijft – de ziel? – 'op drift naar een woestijn// geruis': het ledige, het eindeloze, het levenloze, de dood. Het wit dat als een schaduw op 'Wij zijn' volgt lijkt dit te onderstrepen: we zijn en daarna we zijn niet. Die schaduw heeft alleen betekenis door hetgeen de schaduw werpt.

Schaduw
Wat betreft de filosofische ondertoon, volgt Het hebben van schaduw zijn vlaggenschip nauwgezet. In de delen 'Het hebben van tijd' en 'Het hebben van ruimte' staan dichterlijke observaties van en herinneringen aan veelal terloopse gebeurtenissen met en passant pakkende beelden. Bijvoorbeeld in 'De berg halverwege': 'En daar liepen we/ in de barcode van het licht naar een wervelend uitzicht'. Of, in 'Waterstaat', over een zwaan op een weinig sierlijk moment: met een 'soort blauwalgkolder in z'n kop, duikt à la fuut, jaagt/ onderwaterspoken na, blaast dan weer naar wat niemand ziet, slaat met zijn wieken tegen// lucht'.

Het laatste deel 'Het hebben van schaduw' bevat twee 'in memoria' en een reeks gedichten over de zonen en dochters van Nippon (Japan), dat sinds de tsunami onherroepelijk veranderd is. Japan, zoals we het kenden, bestaat niet meer. Vergankelijkheid; we zien alleen nog schaduwen.

Taalgebruik
Door het verhalende gehalte van haar gedichten, zou je het gevoel kunnen bekruipen dat je te maken hebt met een goed gecamoufleerde prozaïst. Maar de vorm van de gedichten is goed overwogen en haar taalgebruik is vrij alledaags, al staat er af en toe een bijzonder woord tussen, zoals de blauwalgkolder van de zwaan in 'Waterstaat'. Het alledaagse zit bovendien de klankrijkheid ervan niet in de weg.

Evengoed zijn sleetse woorden deel van haar taalgebruik, zoals ook in een van de bovenstaande citaten te zien is ('wervelend uitzicht'). Dat is jammer, bijvoorbeeld in een gedicht waarin een nachthemd in de wind te drogen hangt. Het danst de 'tango', 'swingt' en het woord  'passie' wordt gebruikt. Die dikke romantiek, dat jeugdsentiment en die lege huls halen de kracht uit het vers. Gelukkig overheersen dit soort woorden niet, en zo staat er weinig in de weg om de gedichten tot je te nemen.

Leef, maar gedenk te sterven
Boekrecensies kun je zien als de schaduwen van boeken. Ze bestaan bij de gratie van die boeken en verwijzen ernaar. Maar je moet Knibbes bundel ter hand nemen om te weten of de afsluitende conclusie ook voor jou geldt: Het hebben van schaduw is een toegankelijke bundel over veelal terloopse gebeurtenissen. Een existentiële bodem ontbeert de bundel van Hester Knibbe niet: mens, leef(!), maar gedenk te sterven.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

dinsdag 17 mei 2011

Mini-essay - Young Adult Fiction / jongerenliteratuur

DE KLASSIEKERS VAN DE TOEKOMST


Wie denkt dat alleen ingewikkelde literatuur vol schoonschrijverij en diepzinnige gedachten klassieken kunnen worden, zit ernaast. Het is vooral Young Adult-literatuur die een klassieke status toegeschreven krijgt.

Opkomst en karakteristieken
Hoewel jongeren al begin 19e eeuw in toenemende mate erkend zijn als een op zichzelf staande groep, is pas sinds 1950 de marketing van YA-literatuur op gang gekomen. Dat die marketing nu zo'n grote vlucht neemt, komt waarschijnlijk door het verkoopsucces van Harry Potter en de Twilight-serie, waar pubers over de hele wereld ongebreideld hun leestanden in zetten. Een andere reden in Nederland kan de afschaffing van de leeslijsten op middelbare scholen zijn: leerlingen lezen tegenwoordig wat ze willen lezen.


Wat karakteriseert Young Adult-literatuur? YA-boeken confronteren jongeren met situaties en sociale onderwerpen die vaak iets verder gaan dan de mores van het moment toestaan. Thema's die aan bod komen zijn van groot belang voor tieners: identiteit; relaties met vrienden, liefjes en ouders; seksualiteit; gebruik van drugs en ga zo maar door. De YA-boeken zijn door hun eenduidigheid toegankelijker dan high brow-klassiekers, al is het lastig een exacte grens tussen beide genres te trekken.

Volwassenen vs. jongeren
Intrigerend is dat veel YA-literatuur die gedurende een bepaalde periode erg populair is, later een klassieke status verkrijgt. Tom Sawyer, Alice in Wonderland, Great Expectations, Catcher in the Rye, Lord of the Flies: we hoeven niet eens meer de naam van de auteur te vermelden, zo beroemd zijn ze. Dit kan betekenen dat het jeugdsentiment van de volwassen generaties invloed heeft op de klassieke status van boeken!

Je kunt stellen dat het levensritme van jongeren, hun waarden en normen en dergelijke, waarschijnlijk een bepaald soort literatuur insluit dat deel gaat uitmaken van hun volwassen culturele referentiekader. Wie weet aan te voelen hoe jongere generaties leven, denken en voelen, maakt een kans om met die generaties mee te reizen. Het genre is in opkomst, uitgevers lijken niets liever te willen dan YA-literatuur uit te geven. Prometheus bijvoorbeeld, heeft in navolging van Lebowski en Leminiscaat begin dit jaar een fonds opgericht voor jongeren. Auteurs opgelet: wil je dat je boek een gouwe ouwe wordt, verdiep je dan in de jonkies.


Bovenstaande mini-essay maakt deel uit van 'Special' op 8WEEKLY over jongenenliteratuur. Andere auteurs van dat artikel zijn Nikki Dekker en Frank Heinen

maandag 16 mei 2011

Wiljan van den Akker - Hersenpap

GEEN GEVAAR VOOR HERSENPAP

Hersenpap is de tweede dichtbundel van C. Buddingh'-winnaar Wiljan van den Akker. De bundel is melodieuzer dan zijn voorganger. Je kunt hem in een ruk uitlezen, maar pas op: er staat niet wat er staat.


'Hersenpap' kun je overal krijgen. Stel je heet Wiljan van den Akker en je ziet een oranje zonnewering. Na 'een vuistdikke knoop in de maagstreek', volgt volgens het titelgedicht dan 'een golvend geklots in het oor' en 'een huilerige leegloop / van drassige klonten zompige hersenpap'. Hersenpap is een spontaan gevoel van walging van iets dat de meeste mensen koud laat en waarbij het ook niet duidelijk is waardoor die walging precies wordt opgeroepen. Je moet er niet aan denken.

Intrigerend taalgebruik
Gelukkig is de kans dat de bundel het fenomeen hersenpap opwekt erg klein. Sterker nog, de gedichten zijn melodieus en zijn in ongekunsteld Nederlands geschreven. Hersenpap is een bijzondere bundel in die zin dat hij zich gemakkelijk voor twee soorten lezingen openstelt. Allereerst zijn de gedichten te lezen als anekdotes. Ze gaan bijvoorbeeld over hoe het is om een kind te hebben dat zich steeds zelfstandiger door het huis is gaan bewegen of over het rollen van een grote sneeuwbal en de consequenties daarvan.

Naast deze lezing kan zich een talige lezing aan je opdringen, bijna als een hond die met je wil spelen. Daarmee stuit je bijvoorbeeld op een ogenschijnlijk achteloze toepassing van kleine paradoxen en oxymorons (een stijlvorm waarbij elkaar uitsluitende begrippen worden gecombineerd) waardoor er een veelvoud aan nieuwe interpretaties mogelijk wordt. In 'Zo gaat het' is daar sprake van. 'Je weet het maar al te goed: zo gaat het nu altijd' opent het. De woorden 'nu' en 'altijd' sluiten elkaar uit, en dit is nog maar een van de vele oxymorons in zijn poëzie.

Zo gaat het

Je weet het maar al te goed: zo is het nu altijd.
Uitsluitend en alleen nu.
Op een dag valt het stil en gaat het ergens liggen.
Even kan het zich nooit meer verroeren
voordat het opnieuw in beweging moet komen.
Het is herfst. Het verkleurt. Misschien
is het voedzaam voor schimmels of algen.
Misschien is het winter en koud
blijft het herkenbaar bewaard in zijn vorm
tot het dooit op een keer in een lente.
Of misschien is het zomer en vochtig en warm
zwelt het borrelend op tot het knapt
als pap uit elkaar stroomt en weg loopt.
Daarna zal het vast verdampen, indrogen.
Dan kan het zich laten verspreiden door regens
of door een wind voorbij laten blazen.
Zo gaat het. Zo gaat het verdomme nou altijd.

Nu altijd
Dat 'nu' uit de eerste regel kan worden opgevat als een versterkende voorbepaling, waarvan ook in de laatste zin sprake is. Als het een versterkende voorbepaling is, is de hele regel paradoxaal: als iets altijd zo is, hoe kun je dan 'iets maar al te goed' weten? Voor kennis is immers onderscheid nodig en dus een veranderde situatie. Evengoed kan de regel ook om 'het nu' draaien. Dit 'nu' bestaat inderdaad altijd, want het verleden en de toekomst bestaan alleen in ons hoofd.

De nadruk kan ten slotte ook liggen op het woord 'het' dat voor 'nu' komt. Dan gaat het om het ding of concept waar dit lidwoord naar verwijst. In dit gedicht verandert het voortdurend: het valt stil, dooit, borrelt, stroomt en verdampt. Dit 'het' is water. Maar evengoed blijft het gedicht in zijn totaliteit over 'het nu' gaan, over iets dat 'altijd' is.

Kouwenaar
De combinatie van anekdotiek – een verteller die iets zegt over water en 'het nu' – en taalspel in 'Zo gaat het' is exemplarisch voor de overwegend sterke gedichten in Hersenpap. Door de ruime aanwezigheid van paradoxen en oxymorons doet de bundel onwillekeurig denken aan de poëzie van Kouwenaar, waar de Neerlandicus Van den Akker veel pap van moet hebben gegeten. Ook in Van den Akkers poëzie dringt de taal zich aan je op als taal. Doordat in Hersenpap overal sprake lijkt te zijn van een verteller en doordat hij meer anekdotiek en humor bevat, verschilt de bundel van het werk van de grote meester.

De reeks 'Kunst en vliegwerk' is daar een aardig voorbeeld van. Het gaat over het mens-zijn en de beperkingen daarvan. In het derde gedicht uit die reeks 'voelt [iemand] zich goed beroerd / door de goden' en neemt met zijn armen zwaaiend vanaf grote hoogte een sierlijke duik. Even zweeft hij, om zich daarop 'bij nader inzien grondig te pletter' te schrikken. Van den Akker vliegt hiermee bijna uit de bocht, omdat de grap evengoed wat flauw is. Maar gelukkig blijft het niet bij die joligheid. Aan het einde van het vers proeft de persoon 'aarde en bloed, flappert nog wat na, blijft lam / liggen, zakt uiteindelijk weg, diep in de grond.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

dinsdag 10 mei 2011

A.H.J. Dautzenberg - Samaritaan

NARCISTISCH ALTRUÏSME


Na zijn veelbelovende bundeling absurdistische verhalen Vogels met zwarte poten kun je niet vreten [en hier] komt Dautzenberg nu met zijn tweede boek. Samaritaan gaat over een gezonde man die zijn nier afstaat. Is deze autobiografische roman over nierdonatie even goed als zijn debuut?
De roman bestaat uit drieëndertig dialogen die verspreid zijn over drie afdelingen, getiteld: 'Pater', 'Filius' en 'Sanctus'. De hoeveelheid dialogen verwijst naar de Vagevuur-canto's van Dante Alighieri's Goddelijke komedie. Elke afdeling wordt vooraf gegaan door een canto uit deze Komedie. Vier woordenboeklemma's en drie motto's gaan de roman vooraf. We hebben onmiskenbaar te maken met een tekst die sterk gestructureerd is.

Loutering
Door al dat gegoochel met deze symbolische aantallen lijkt de roman een religieuze aard te hebben, maar God houdt zich redelijk op de achtergrond. Wel benadrukt de strenge opzet het louteringsthema van Samaritaan. De naamloze hoofdpersoon – die we met enige reserve gelijk kunnen stellen aan Dautzenberg – komt in de drieëndertig dialogen achter zijn motivatie voor de donatie en het effect daarvan. Hij weet zich daarop een ander mens.

De dialogen voert hij steeds met verschillende personages. Zo wordt er een maatschappelijk werker opgevoerd, de vriendin waarmee hij een knipperlichtrelatie heeft, zijn stervende vader en een vriend. In die dialogen worden de stappen van het donatieproces en de omstandigheden van het ziekenhuisverblijf belicht. De ietwat opstandige protagonist wil aanvankelijk zijn nier afstaan vanuit een door altruïsme vermomde doodswens (de kans van overlijden is 1 op de 2000). Uiteindelijk ontdekt hij dat hij zichzelf van zijn depressie heeft afgeholpen door iemand anders zijn nier te geven. De donatie bleek egoïstische gronden te hebben gehad.

Strak gereguleerd schrijfproces
De roman lijkt geschreven met voorbedachte rade: aan alle kanten lijkt hij het resultaat van een strak gereguleerd schrijfproces. Dat zit in de strenge indeling van de roman, maar ook in de strikt dialogische vorm van de hoofdstukken. Alle personages in de roman, de protagonist incluis, zijn flat characters. Ze zijn in hun inwisselbaarheid terug te voeren op de (gefictionaliseerde) Dautzenberg zelf.

Die inwisselbaarheid komt tot uiting in de gelijkvormige dialogen. Enerzijds blijkt dit uit het eenvormige taalgebruik dat uit alle monden hetzelfde klinkt. Anderzijds is de vaste format van de dialogen daaraan debet: de protagonist zegt iets wat redelijk bruusk is en een personage sputtert tegen. De protagonist houdt echter vol en uiteindelijk stemt het personage in of laat het er maar bij zitten. Een doodenkele keer is het andersom en stemt de protagonist in.

'Openbaring'
De opzet van de dialogen doet denken aan de sarcastische literatuur van Malaparte. Door een gebrek aan voldoende context worden de voorspelbare dialogen in Samaritaan al gauw een vorm van tafeltennis en boeten ze aan kracht in. Er wordt te veel uitgelegd en te weinig getoond. De 'openbaring' dat altruïsme een element van egoïsme bezit, een inzicht zo oud als de weg naar Rome, is door het narcisme van de protagonist al zo vroeg duidelijk dat deze climax als een ballonnetje leegloopt.

Zelfs het absurdisme dat Dautzenberg inbrengt door het opvoeren van een pratende nier, redt zijn roman niet. De verhaallijnen zijn te dun om hem tot het niveau van zijn debuut te verheffen. In een van die verhaallijnen ontmoet de protagonist toevallig de vrouw van de patiënt aan wie zijn nier moet zijn gegeven. Van die donorrelatie zijn beiden zeer stellig overtuigd. Om te weten of die aanname klopt, hoef je de roman echter niet uit te lezen.


Gepubliceerd op 8WEEKLY

zondag 24 april 2011

Yves T'Sjoen (red.) - De tegenstrijdige generatie. Dichters van de jaren zeventig

Om te openen in de trant van een recente kritiek van de nieuwe Brouwers door Marja Pruis in de Groene Amsterdammer: ik denk niet dat het heel moeilijk is om een enthousiaste, intelligente recensie te schrijven van de bloemlezing van Yves T'Sjoen De tegenstrijdige generatie. Dichters van de jaren zeventig.
Er is namelijk veel te zeggen over de bloemlezing. Maar eerst: hoe ziet deze eruit? Opgenomen is een greep uit de Vlaams/Nederlandse (babyboom) generatie dichters tussen grofweg de Zestigers en de Maximalen. Het zijn dichters die volgens T'Sjoen (1966), docent moderne Editiewetenschap en moderne Nederlandstalige literatuur te Gent, in de loop van hun carrière de aandacht van de kritiek verloren. Zij werden geboren tussen 1944 en 1954 en debuteerden tussen 1968 en 1984. Opmerkelijk aan de bloemlezing is dat de dichters zelfstandig en op uiteenlopende wijze hun gedichten selecteerden. Hierover later meer.
Geen (tegenstrijdige) generatie
'De gemeenschappelijke karakteristiek die deze dichters verbindt, is dat ze met zijn allen weigeren een generatie te vormen' schrijft T'Sjoen in zijn wollige inleiding. Maar waarom dan een bloemlezing samenstellen? Hierop geeft de auteur geen antwoord. Daarnaast ontbreekt een steekhoudende argumentatie bij zijn keuze voor de zeventien opgenomen dichters.
Zo blijft onduidelijk waarom hij geboortejaren van de dichters van belang acht. T'Sjoen claimt dat het hem om de generatie van de jaren zeventig gaat, maar het is een blijk van willekeur dat sommige dichters voor 1970 en na 1980 gedebuteerd blijken te zijn. Als je toch met de Franse slag selecteert, had Anneke Brassinga (1948, debuut 1987) evengoed opgenomen kunnen worden; onbeargumenteerd blijft waarom niet voor andere dichters is gekozen. Waar T'Sjoen in zijn inleiding zelf achter komt, is dat impopulariteit bij de kritiek geen criterium is: Nolens en Gerlach bleken ruim besproken – wat overigens ook geldt voor Stefan Hertmans, Hester Knibbe en Willem Jan Otten.
Draak van een inleiding
Mogelijk komt het doordat Uitgeverij Meulenhoff geen literair redacteur meer in dienst heeft, want beter dan in Stem en tegenstem (2004) en De gouddelver(2005) slaagt T'Sjoen erin tot in het uiterste te verhullen wat hij bedoelt. Zo gebruikt hij in de inleiding de woorden 'nieuwrealistische' en 'neorealisme'. Hebben deze woorden beide betrekking op dezelfde concept? Zo ja, waarom die afwijkende schrijfwijze?
De wereld is oneindig complex, maar T'Sjoen weet hem nog veel ingewikkelder te maken. In plaats van de 'onbekommerde poststructuralist' uit te hangen had hij het lef moeten hebben positie te kiezen en zijn keuzes te motiveren. Zijn inleiding had hij beter kunnen indikken tot: 'De opgenomen dichters heb ik gekozen omdat ik hun werk/hen (voorkeur te omcirkelen door T'Sjoen) leuk vind en omdat ze naar mijn zin maar weinig in de kritieken besproken worden. Toen duidelijk werd dat ik met mijn selectiecriteria erg vluchtig en ondoordacht te werk ben gegaan omdat bleek dat verschillende dichters wel degelijk veel aandacht kregen van de kritiek, heb ik mijn koers niet gewijzigd. Ik vreesde Nolens aan een volgende drankstuip te helpen en zag de nagels van Gerlach al in de lak van mijn auto. Omdat het samenstellen van de bloemlezing mij verveelde, heb ik de dichters gevraagd zelf gedichten aan te dragen.' Het had een paar bomen gespaard.
Domper voor de dichters
Het moet toch beetje lullig zijn om in deze bloemlezing te staan. Ten eerste krijgen de dichters de reputatie slecht opgepikt te worden door de kritiek. Door de keuze voor de gedichten uit handen te geven ontbreken ten tweede overkoepelende (kwaliteits)criteria. Dat is vooral vreemd omdat T'Sjoen de dichters 'hun plek' wil geven. De dichters kregen een eigen plek toegewezen en ongearticuleerd blijven hun eigen selectiecriteria. Zodoende slaat deze 'generatiebloemlezing' de plank mis: er wordt geen overzicht geschapen. Ten derde wordt hun werk door de bunker van T'Sjoens inleiding gevrijwaard van lezing. Nu ja, misschien zijn er twintig mensen te vinden, dichters en recensenten incluis. Het gaat dan ook niet om kwantiteit, maar om kwaliteit.
Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 13 april 2011

Esther Jansma - Mag ik Orpheus zijn?

TEGEN VOORINGENOMEN KRITIEK

In de voorjaarsaanbieding van de Arbeiderspers stond een merkwaardige aanbeveling van Piet Gerbrandy bij de essaybundel Mag ik Orpheus zijn?'Esther Jansma moet ophouden literatuurtje te spelen'. Als je tegen één dichteres zoiets niet moet zeggen, dan is dat Jansma wel.

Volgens Jansma hebben recensenten als Gerbrandy een vooringenomen houding tot haar werk. Als ze poëzie schrijft over historische onderwerpen wordt dat alleen op waarde geschat omdat ze als archeologe 'legitiem toegang zou hebben tot geschiedkundige thema's', in plaats van dat er naar de literaire kwaliteit van haar teksten wordt gekeken. Andere gedichten worden door dit soort critici pas gewaardeerd als ze naar haar persoonlijke leven verwijzen en soms krijgt ze zelfs de opdracht zich op vrouwelijke zaken concentreren.

Tegen biografisme
Hoewel ze zichzelf als referentiepunt neemt, zijn de stilistisch mooie essays te lezen als een algemeen verweerschrift tegen vooringenomen kritiek. De algemene aanname is volgens Jansma nog steeds 'dat vrouwen schrijven uit therapeutische motieven, om te bevestigen wat ze al weten of om te wennen aan wat vreemd is'. Een gevolg is dat het 'lyrische ik' in door vrouwen geschreven poëzie al snel geïdentificeerd wordt met een 'vrouwelijk ik'. Daardoor boet hun poëzie aan kracht in, want een 'vrouwelijk ik' verwijst al gauw een naar een persoonlijke weergave van haar auteur. Je kunt Jansma hierin geen ongelijk geven en het is opmerkelijk dat critici als Gerbrandy, groot geworden in de traditie van het toonaangevende literaire tijdschrift Merlyn, deze les uit het oog hebben verloren. Dat tijdschrift stond een zuiver tekstgerichte literatuurkritiek voor, die biografisme schuwt.

Hoewel een steriel anti-biografisme nooit goed kan zijn – het is eerlijker een debuut aan andere debuten te meten dan aan het werk van een routinier – is het terecht dat Jansma dit onderwerp aankaart. Maar het punt van Jansma komt helaas niet goed uit de verf. Bij de eerste twee essays komt dat vooral door hun ondoorzichtige structuur. Het eerste is een 'abecedarium' waarin zij haar biografie en poëtica uiteenzet. Het tweede illustreert op een evengoed fragmentarische wijze hoe Jansma leerde met literatuur van perspectief of personage te wisselen. Doordat een context hierbij steeds ontbreekt, ontbreekt helderheid en blijft veel slechts bij effect. Je blijft bijvoorbeeld gissen naar wat Jansma er precies toe dreef om zichzelf als kind van de trap te gooien.

Het verdriet van Orpheus
Inzichtelijker van structuur zijn de laatste twee essays. Daarin illustreert ze haar weinig biografische werkwijze en de biografische manier waarop dit geïnterpreteerd wordt. In het laatste essay opent Jansma expliciet de aanval op de biografische kritiek. Helaas is de argumentatie van Jansma niet overal even overtuigend. Neem de interpretatie van het gedicht 'Het verdriet van Orpheus'. In dit gedicht droomt een lyrisch ik van een man die op dit 'ik' wacht. Die ik-figuur wordt echter opgehouden.

In de interpretaties van de kritiek maakt men van de man Orpheus en van het lyrische ik Euridice. In Jansma's eigen interpretatie laat ze het lyrische ik Orpheus zijn, wat mag blijken uit het feit dat de man in het donker staat te wachten en niet in het tegenlicht. Jansma stelt dat de verborgen redenatie achter deze interpretatie van de kritiek als volgt werkt: 'het gedicht heeft een titel met de naam Orpheus erin, het gedicht is geschreven door een vrouw, in het gedicht is sprake van een ik, het 'lyrische ik' moet dus vrouwelijk zijn en de spreker is daarmee automatisch Euridice'.

Biografische of interteksuele misinterpretatie?
Dat klinkt logisch, al kan Jansma zich evengoed vergissen: wellicht is er geen sprake van een biografische misinterpretatie, maar klinkt de wijze waarop tot nog toe is gekeken naar de Orpheusmythe door in de interpretaties van haar gedicht. Dat blijkt alleen al uit het feit dat Jansma zich, misschien wel voor het eerst in de literatuurgeschiedenis, voorneemt om van Orpheus nu eens niet per se man maken en van zijn object van liefde een vrouw. Interpretatie zonder externe interferentie is erg lastig.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 23 maart 2011

Verslag van de Dag van de Literatuur

EEN RIJK LITERATUUR FESTIVAL VOOR SCHOLIEREN

In de Doelen te Rotterdam werd op donderdag 17 maart een groot literair festival georganiseerd. Scholieren zijn van heinde en verre toegestroomd voor de Dag van de Literatuur. Het theater is afgeladen.

Asfaltfeeën
Asfaltfeeën
Tout le monde is aanwezig: Christine Otten en Kader Abdolah, schrijvers van respectievelijk het boekenweekessay en -geschenk, Saskia de Coster, Abdelkader Benali, Annejet van der Zijl en Joost Zwagerman; het is maar een kleine greep uit het ruime aanbod van auteurs dat te beluisteren is. Het dichtersduo Kila & Babsie geeft een voordracht in stereo en Alexis de Roode, van wie onder andere een gedicht in een korte animatiefilm van Sander Alt vertoond wordt, heeft de leerlingen bij zijn voordracht in zijn greep.


Cross-overs
Naast algemene voordrachten zijn er ook veel cross-overs met de andere kunsten. Een daarvan is 'Asfaltfeeën', doorgaans een drie-eenheid van de dichters Ingmar Heytze, Ellen Deckwitz en Cor van Ingen. De bassist Van Ingen, op tour met Spinvis, is ditmaal vervangen door gitarist Johan Borger en singer-songwriter Marten de Paepe. Het optreden blijkt een succes. De Paepe zingt, de muziek, afwisselend soundscape en melodie, ondersteunt de voordrachten als een schouder de kolf van een geweer. Het laatste nummer 'Linda', een gedicht van Dennis Gaens op housemuziek, is een knallende afsluiting en een spervuur van applaus volgt.

Ook in het erop volgende optreden betreedt Deckwitz de planken, opnieuw in combinatie met een andere kunstvorm. Ditmaal gaat het om een samenwerking met twee dansers van het Scapino Ballet. Een gespierde, half ontblote danser start. Plotsklaps stijgt het door hormonen gekatapulteerde gegiebel van de meisjes. Deckwitz begint haar voordracht,een danseres komt het podium op en allengs neemt het gegiebel neemt af. Een paar minuten verder en de zaal zit ademloos te kijken naar een goed getimed, prachtig beeldende combinatie van beweging en taal. Op een kleine interruptie van een enkele leerling na wiens spanningsboog te kort is, houdt deze combinatie van dans en poëzie de aandacht tot het einde aan toe vast.
Barbara Stok
Barbara Stok


Er zijn ook andere, nog meer van de geschreven letteren afwijkende optredens. Striptekenaars Barbara Stok en Peter de Wit bijvoorbeeld, die achtereenvolgens de bühne betreden. Stok bijt het spits af met een lezing die ze begeleidt door een projectie van beeld uit haar boek Dan maak je maar zin (2009). Het is fascinerend in hoeverre de gelaatstrekken van Stok overeenkomen met haar hoofdpersonage. Ook hier weer geldt, leerlingen zijn lacherig aan het begin, daarop worden ze stiller en luisteren serieus. De grappen die in haar verhalen zitten, grappen die om de een of andere manier vaak met een soort 'lulligheid' of een 'mooi is dat' te maken hebben worden niet altijd opgepikt door de leerlingen. Eenzelfde soort receptie valt Peter de Wit ten deel die na haar aantreedt.

Veel te zien en te beleven
Ook buiten de zalen is er genoeg te zien. Er staat een woud van houten bomen, een 'twittertuin', waar je zelf beschreven post-its in de vorm van vogeltjes kunt opplakken. Er is een plek waar je voor een camera in een minuut je favoriete boek mag aanprijzen. Je kan tijdens het Literair spreekuur literair advies inwinnen bij de ervaren schrijvers en redacteurs Wiegertje Postma en Oskar Kocken. Kocken vertelt dat er veel verschil in schrijfniveau is: 'het is af en toe alsof je bij Kunst & Kitsch zit'. De meest aan de leerlingen gegeven tip is dat ze minder moeten uitleggen in hun teksten: 'Show, don't tell', zegt Postma.
In een van de twee publieke hallen zijn een aantal literaire bladen vertegenwoordigd, zoals de Boekenkrant en Passionate, en enkele uitgeverijen als Lemniscaat en Noordhoff, uitgever van de Lijsters. Daarnaast wemelt het van de striptekenaars die ter plekke tekenen en hun strips aanbieden. Ook zijn verschillende stripbladen aanwezig. Zone 3500 bijvoorbeeld, dat volgens redacteur Robert van der Kroft, striptekenaar van Claire en Sjors en Sjimmie bij navraag toch best literair genoemd kan worden. In Nederland hebben strips een lage literaire waardering, maar in Frankrijk of de VS is dat anders. In strips worden verhalen verteld en het gaat om de wijze waarop die zijn weergegeven. Die kan best literair zijn.

Hoewel de meeste strips van verhalende aard zijn, gaan ook poëzie en strips goed samen. Dit stelt Johan van Rooij, een van de oprichters van De lijn, een stripblad voor beginnende striptekenaars. Van Rooij laat een mooi voorbeeld zien: een verstripping van een gedicht van Jules Deelder door Linda van Bruggen, waar beeld en gedicht elkaar op poëtische wijze aanvullen.

Schimmig
De scheidslijn tussen de visuele en de tekstuele media mag schimmig zijn, het is op zijn zachtst gezegd wel opvallend dat er in de openbare ruimte amper een roman of dichtbundel te vinden is. Is het exemplarisch voor het in toenemende mate verdwijnen van de fysieke boekhandel? Of een toonbeeld van de ontlezing waarvan de wortels wellicht al in de lesprogramma's van de middelbare scholen te vinden is? In ieder geval is er geen reden voor het ontbreken van de geschreven letteren, in tegendeel. Dat is jammer, want bij de Dag van de Literatuur zou je verwachten dat er daarvan juist veel te zien zou zijn.

Fotografie: Fred Ernst
Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 9 maart 2011

Y.M. Dangre - Meisje dat nog moet

HET ALFABET VAN MIJN KLAPPERENDE TAAL

Een klein half jaar na zijn romandebuut verschijnt nu Y.M. Dangres (1987) eerste dichtbundel. Meisje dat ik nog moet is strak gecomponeerd met romantische gedichten vol sterke beeldspraak en (jeugdig) ongeduld.

Voor een debuutbundel heeft Meisje dat ik nog moet bijzonder hechte samenhang. Hij is opgebouwd uit vijf gedichtenreeksten, verdeeld over drie delen. De titels van die delen zijn 'Meisje', 'Wij bidden u' en 'Gratia plena'. Hieruit zijn meteen twee belangrijke, sterk met elkaar verweven karakteristieken van de bundel te destilleren. De bundel bulkt van het verlangen en heeft een religieuze feel.

Gratia plena
Die feel is onder meer het gevolg van het voorkomen van woorden die met religie van doen hebben, zoals als 'bidden', 'psalm' en 'godin'. Ook het gebruik van religieuze Latijnse spreuken draagt daaraan bij. Zo komt het gratia plena voor in de eerste regel van het Weesgegroet. De gedichtenreeks 'een gedicht voor Marie' versterkt die associatie.

Dat Dangre goden en mythische figuren (zoals de muze) aanhaalt, draagt eveneens bij aan dat religieuze randje. Dit geldt ook voor het eenvormige uiterlijk van de gedichten. Dangre gebruikt weliswaar een vrije versvorm, maar de verzen binnen de gedichtenreeksen hangen door hun homogene uiterlijk sterk naar vaste versvormen. Het geeft Dangres gedichtenreeksen een rituele bijklank, het zijn haast rozenkransen.

Erotiek
Ook verlangen is in Meisje dat ik nog moet een belangrijke karakteristiek. In elk van de gedichtenreeksen zit iets perfects, begeerlijks of ongrijpbaars dat bezongen wordt. 'Aurora pro nobis' uit het eerste deel van de bundel is zo'n huldeblijk aan de perfectie van aurora, (afhankelijk van de interpretatie van dit gedicht) het natuurverschijnsel of godin. Hetgeen waarnaar verlangd wordt is meestal van erotische aard. In 'wij bidden u' is 'Vivaldi' een erotisch vierluik over de (menselijke) seizoenen en wordt in 'onze woonst' gedicht over een dichtgeslibd huwelijk met nadruk op een uitgeblust seksleven.

Soms gaat het begeerlijke of ongrijpbare om iets anders dan om lichamelijke erotiek. Vooral in 'de sargedichten', waarin de dichter zich uiteenzet met zijn muze, is daar sprake van: hij wil met haar samensmelten. Die muze zit

in mijn naam, mijn faam,
en het alfabet van mijn klapperende taal

En in deze klankrijke taal ze is van hem alleen.

geslepen met de tanden van mijn ziel,
achternagezeten door de manken van van mijn lier,

Al blijft ze uiteindelijk onvangbaar, zoals blijkt uit deze prachtige paradox die aan je verstand lijkt te ontsnappen:

want ongrijpbaar klapt zij mij toe
in de wolfsklem van dit gedicht.

Hubris
In de drang één te worden met het goddelijke schuilt echter een groot gevaar. Door de goden te tarten en je daardoor verheffen boven het menselijke, maak je je schuldig aan hubris. Wie iets afweet van de klassieke mythen, tragedies en epen, moet bekend zijn met de zware straffen die op deze vorm van hoogmoed kunnen volgen. Dangre echter, blijft manisch proberen zijn muze in hem op te nemen: 'Wanhopig vreet ik van haar beeld'. In het laatste – dertiende – gedicht van de reeks, dat in tegenstelling tot de andere gedichten in de verleden tijd is gesteld, heeft dit 'eten om deel van haar te worden' een voor schrijvers afschuwelijk gevolg:

Er woonde een heel kleine muze in mij,
een Grieks Roodkapje dat zei: ik ben jou
moe, want ik ben zo vermoeiend.

Ja , er woonde een heel kleine muze in mij en ik
was haar dakloze, haar van de daken schreeuwende,
haar hartslag die nooit de mijne werd en stil was
als schrikdraad. Ondertussen zocht mijn pen de taal
van haar handen die mij openzetten, gaten
maakten in wat ik zei en vergeefs verzweeg
terwijl zij zelf zweeg en dieper doorzakte
in mijn hart als in een eeuwenoude fauteuil
waarin onze stilte nu voorgoed een pijp rookt.

Door haar te willen vangen rest nu alleen nog een rokende stilte. Welke straf Dangre zal moeten betalen voor zijn hubris is onduidelijk, waarschijnlijk de eeuwige dood en de vergetelheid – zoals het overigens met de meeste auteurs afloopt. Of hij met zijn dichterlijk debuut de goden daadwerkelijk heeft kunnen tarten, is echter de vraag. In de overigens zeer boeiende poëzie ontbreekt een zekere rust. In een zinsdeel als 'Aurora, vrouw van diepten / in mijn ochtend', klinkt het woord 'mijn' wat opgeklopt in de oren en soms staat er een woord teveel: 'De gekke meid palmt mij helemaal / in, trekt baantjes in mijn bloedvaten'. Het woord 'helemaal' in de eerste regel is al geïmpliceerd. Niettemin is Meisje dat ik nog moet een bundel met een kloppend hart die erom vraagt om te worden gelezen.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

vrijdag 21 januari 2011

Lieke Marsman - Wat ik mijzelf graag voorhoud

EEN MOOI DEBUUT VAN MARSMAN

Lieke Marsman is nog maar pas droog achter de oren. Dat dit geen barrière is voor een interessant debuut, blijkt uit Wat ik mijzelf graag voorhoud. Het is een coherente bundel die her en der een beetje ruw is, maar op gepolijste vloeren is het makkelijk uitglijden.

In de winter van 2010 was echter al genoeg sprake van gladheid om een punt van te willen maken. Laten we voorbijgaan aan haar voorliefde voor vergelijkingen met 'als', die paar wollige fraseringen, die enkele voorvallen van kinderlijk taalgebruik en dat ene onduidelijke beeld. Een kniesoor die daarover valt. Het sop is de kool niet waard.

Literaire estafette
Ook al schuurt het hier en daar een beetje, Wat ik mijzelf graag voorhoud is een bundel vol mooie, grappige en soms ontroerende vormvrije gedichten die je graag wilt herlezen. De stijl die Marsman veelal hanteert, is noch metrisch, noch erg melodisch te noemen. In veel gevallen doet die stijl wetenschappelijk aan. Haar schrijfwijze lijkt een filosofische redenatietrant, maar is uiteindelijk een vorm van literaire estafette: steeds wordt een woord of onderwerp uit de vorige regel opgenomen in de volgende. Het maakt dat je allengs dieper in die poëzie getrokken wordt. Dat wordt meteen al kenbaar in het openingsgedicht van de bundel:

[...]Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van. Het mooie aan het woord stil is dat het
iets zegt over geluid en beweging en het bijzondere
aan geluid is dat het bestaat uit beweging.

Vaak verandert de betekenis een beetje, maar dat is te weinig om de interne logica te verstoren. Dat is niet alleen zichtbaar in het 'geraakt worden' en 'geraakt zijn' uit het fragment hierboven, soms is het verschil tussen het begin en het eind van een gedicht groter dan je zou verwachten. Tijdens het lezen heb je maar amper door hoe je afdwaalt van het begin. In die 'afdwalingen' doet Marsman denken aan de onlangs met de Constantijn Huygens-prijs bekroonde A.L. Snijders, die in zijn zkv's (zeer korte verhalen) daarin excelleert.

Het spel dat literatuur is
Dat deze estafettestijl filosofisch aandoet is wellicht niet zo vreemd: Marsman studeert Wijsbegeerte aan de UvA. Niet dat we met die kennis met gekruiste armen achterover kunnen zijgen, en tevreden en besmuikt voor ons uit kunnen knikken. Literatuur is een voorwaardelijke aangelegenheid, doen alsof, een 'jezelf iets voorhouden' dat alleen door te schrijven en te lezen werkelijk wordt.

Anders gezegd, literatuur is een spel en dat lijkt Marsman terdege te beheersen. In het vierdelige titelgedicht neemt ze zichzelf danig op de hak: 'De hele dag draag ik mezelf / boven mezelf uit. // Vlieger, waterkruik, gestorven keizer'. Omdat bijna al haar spullen tweedehands zijn, doet ze daarnaast soms alsof ze arm is en op andere dagen noemt noemt ze die spullen vintage. De zelfspot springt ook op existentieel niveau van het gedicht af: 'Op andere dagen kan ik het donker niet beschrijven, / behalve met het woord: present.' Want ook met het woord 'present' weet ze zichzelf voor de gek te houden: 'In het Engels betekent dat cadeau, bedenk ik me / waarna ik de hele dag gelukkig ben'.

Gepubliceerd op 8WEEKLY