vrijdag 28 oktober 2011


treedt op in de Domtoren. Met Hanneke van EijkenAnne BroeksmaNadine Ancher en Margriet Dorrestijn. Met 't Poëziecircus. Nota bene boven God. In het donker. In de kou. Multisensorische sensaties. Wat? Sensaties, stimuli, prikkels, en andere gewaarwordingen. Zaterdag 29 oktober. Tussen 21:00 uur en 02:00 uur. Museumnacht. Komt ook!

http://www.poeziecircus.nl/agenda/view/340/
http://museautrecht.nl/flipping_book/museumnacht11/#/10/

donderdag 13 oktober 2011

Anne Vegter - Eiland berg gletsjer


Pijpen van plezier

Anne Vegter is een opvallend speelse auteur, van wie veel dichtwerk met erotiek doordesemd is. Zo ook in de voor de VSB Poëzieprijs 2011 genomineerde bundel Eiland berg gletsjer, al kan het er soms tussen de dijen onder nul zijn...

Erotiek is een van de lastigste onderwerpen in de literatuur. Een kleine greep uit de vele prozadebuten van de afgelopen jaren laat het zien: in poging effect te sorteren, verworden ze tot een zoveelste boek waarin geneukt wordt. Nee, lees Brodkeys korte verhaal Onschuld maar eens of de bloemlezing Hard en teder van Blondeau en Van den Berghe die van recentere datum is. Vegters poëzie echter, lust er ook wel pap van.

Gordijnerotiek
In Eiland berg gletsjer staan tussen de gedichten erotische tekeningen die gemaakt zijn door Vegter zelf. Wie aan de bundel begint kijkt op matrashoogte tegen de vagina van een met haar benen gespreide vrouw. Je ziet drie piemels op hun balzakken balanceren en een man naar zijn erecte manhood kijken.

Maar pas op: de gedichten zijn geen tekstuele youporn-fragmenten. Evenmin stijgen ze op in gekuiste Hoogliedlyriek. Vegters erotiek - dat heet, de erotiek in haar werk - gaat vaak van schaduwen vergezeld. Het is gordijnerotiek, datgene waarover men niet zo graag opschept maar binnenskamers houdt. In 'Persoonsverwisselingen' wordt bijvoorbeeld de liederlijke vrijheid bezongen die vreemdgaan heet:


Ik liet je ja neuken omdat het bij een nieuwe vriendin
vaardigheden heette. Wat tussen ons veranderde dacht je


en of dat de doorslag van iets zou geven.

Vegters ironie is snijdend en zo ook de woede van de ik-persoon, die overigens (o ironie) erg geestig is opgetekend:

Hoe hervindt mijn basisaap zich:

stamoudste, alphamale, immoreel. Thuis verdelen we in bed
in verhouding twee staat tot één.

Intimiteit
Meer nog dan om erotiek, gaat het om de zucht naar intimiteit en het verlies ervan. Als in het gedicht 'Tramps' afscheid genomen wordt van een ex-geliefde, is de erotiek koud en agressief in haar sarcasme.

Tramps

Je had het over gevoelstemperatuur, onder nul vond je het tussen mijn dijen
in de vertrekhal. Na je tas hebben we elkaar heart to heart omhelsd,

man ik kon je wel pijpen van plezier. Luister je eigenlijk nog.

We maakten stroeve vogels na, een doodsmak ontwierp je op papier
had je wat napret van je verveling. Het werd lastig redenen te vinden op die manier.

Als het glas van je vinger springt zoek je iets tegen breukjes en zout op.
Het tapijt grijnst. Wil nu godverdomme iemand opstaan en me vasthouden.

Opvallend is de afwezigheid van vraagtekens. Er wordt geëist dat iemand opstaat en de ik-persoon vasthoudt, maar de vraag blijft uit - er is niemand om op te staan. Eerder in het gedicht luistert de ex-geliefde ook niet meer; elk vraagteken is overbodig. Dit afscheid is definitief en dat levert, zoals je dat zelf bij veel relatie-eindes kan ervaren, gemengde gevoelens op. 'Tramps' laat dat op treffende wijze zien, dat feest van hernieuwde vrijheid en die verzuurde maag van ledigheid.

Oplevend dood
Wie geilt op goede poëzie, kan maar beter doorlezen: Vegters bundel is compromisloos. Om de regels in de 'titelcyclus' te kunnen lezen moet je de bundel een kwartslag draaien. De cyclus gaat over een stel met kinderen dat een 'diepteoorlog' met elkaar voert (waarin overigens toch een vervoeging van het woord neuken een keer of vijf, al dan niet overdrachtelijk voorkomt), waarin uiteindelijk drie dingen op het spel staan: de liefde (eiland), de toekomst (berg) en de zinnelijkheid (gletsjer): 'Ook als jij 'n laatste atoom van je lichaam schraapt, zou je oplevend dood willen zijn / als laatste hart (eiland), als laatste berg (buik) of gewoon schitterend als kut (gletsjer).'

Een ander gedicht, 'Dochter van', neemt achttien bladzijden in beslag, tweeëntwintig als je de tekeningen die eraan voorafgaan en de titelpagina meerekent. Dit om ademloos te lezen gedicht is een incestueuze pendant van de ark van Noach met een ijzingwekkend bloedheet einde, twee connotaties die elkaar in dit gedicht niet bijten.

Oosterhoff
Erotiek is in Vegters werk maar een van de middelen om tot interessante poëzie te komen, een domper wellicht voor de op sensatie beluste lezers van deze recensie. Haar taal is bedrieglijk alledaags, hoe ze haar woorden kiest, soms vloekt en Engelse frasen opneemt. Interessant is ook haar subtiele ode aan Tonnus Oosterhoff. Net als in zijn bundel Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen (2003) staat in Vegters bundel een met pen bewerkt gedicht - het is in zijn totaliteit doorgekrast.

Vegters poëzie mag in haar taalgebruik wel alledaags zijn, zij ontsluit zich niet zo gauw. Juist dat maakt haar zo interessant en voor verschillende lezingen vatbaar. Ze is zinnelijk, warm, koud en afstandelijk tegelijkertijd. Er zit een hunkering in naar nabijheid, maar niet zonder het tegendeel daarvan invoelbaar te maken. Eiland berg gletsjer vriest en smelt als ijs, is eeuwig en groots als bergen en weet zich eenzaam en omvat als een eiland; een bundel die je niet gauw weglegt.
Gepubliceerd op: 8WEEKLY

Alberto Manguel - De kunst van het lezen


Lezen is herbepalen

De Argentijnse literator Alberto Manguel is de dikbuikige burgervader van de echte lezer.  In de geëngageerde essaybundel De kunst van het lezen blijft letter noch lezer onbesproken.

Dit is dan ook niet zijn eerste boek waarin de lezer een belangrijke rol speelt. De titels suggereren het al: Een geschiedenis van het lezen (1999), Dagboek van een lezer (2004), De bibliotheek bij nacht. De liefde voor boeken en de kunst van het verzamelen (2007) en Stad van woorden (2008)De ene publicatie heeft een sterkere samenhang dan de andere, maar zelden gaat Manguel in zijn stukken rechtstreeks op zijn doel af, uitwaaierend naar en soms verdwijnend in anekdotes en opmerkelijke boekenfeiten. Soms lijkt dat bij Manguel oppervlakkigheid te verhullen, maar meestal zijn de soepel geschreven essays goed doorwrocht.

Lezen en andere onderwerpen
Wel loopt door De kunst van het lezen de ragfijne rode draad van verwijzingen naar Alice in Wonderland in de vorm van verwijzingen, motto's en etsen, en door de konijnenholen en de gekke hoedenmakers ontstaat zo enige coherentie. Een deel van de essays heeft het lezen expliciet als onderwerp. Die stukken gaan over het verschil tussen navolgend en nadenkend lezen, betreffen de overeenkomsten tussen tuinen en teksten en roemen de erotische kwaliteit van lezen, het opgaan in de tekst en innerlijke transformaties daardoor. In een ander essay somt Manguel bladzijden achtereen definities van ideale lezers op, zoals: 'De ideale lezers reconstrueren een verhaal niet, ze re-creëren het' (wat een actieve manier van lezen suggereert), 'de ideale lezer interesseert zich niet voor het werk van Bret Easton Ellis' (wat van een zekere smaak getuigt) en 'de ideale lezer ervaart elke grap als nieuw' (iets wat je mindfulnessdocent ook graag van je zou zien).

Maar Manguel heeft zich ook gebogen over de epiek van Homerus, Dantes Goddelijke komedie, Cervantes' De vernuftige edelman Don Quichot van La Mancha, homoliteratuur en over Borges, die hij persoonlijk kende. Ook richt de auteur zich op de verschillen tussen digitale en analoge teksten, op de laatste woorden van Che Guevarra, de Vuile oorlog in Argentinië en op Vargas Llosa's - Nobelprijswinnaar 2010 nota bene - twijfelachtige excuus voor het generaal pardon van 1990 voor  Argentijnse oorlogsmisdadigers.

Nineve

'Pinochet, die de Don Quichot verbood omdat hij vond dat het aanzette tot burgerlijke ongehoorzaamheid, was de ideale lezer van dat boek' aldus Manguel. Een gebrek aan engagement kun je hem niet verwijten. Zo neemt hij in de parabel 'Jona en de walvis' de handschoen op voor de in zwaar weer rakende creatieve sector. Jona is bij Manguel niet zozeer een profeet, maar een kunstenaar. Als God hem opdraagt de stad Nineve tot berouw te brengen, weigert Jona omdat de inwoners het voor hem als kunstenaar al een eer vinden als hij onder de sterren mag slapen. In Nineve moet alles direct commerciële waarde opleveren, iets wat niet per definitie geldt voor kunst. Omdat Jona liever ziet dat God de stad straft, vlucht hij. Tijdens een storm wordt hij door een walvis opgeslokt en op het strand uitgeworpen, waarop hij uiteindelijk toch maar aan het bevel gehoor geeft.

Wie de parabel geëngageerd leest, ziet dat Nederland in toenemende mate te vergelijken is met Nineve. Nadat duidelijk werd dat er lukraak 200 miljoen euro bezuinigd zou worden op cultuur (percentueel de helft meer dan bij andere sectoren), werd staatssecretaris Zijlstra mokkend van voorstelling naar voorstelling gesleept door een leger wanhopige hoogwaardigheidsbekleders die wilden redden wat er te redden viel. Zo zag ik hem bij Scapino's premiere van Songs for Drella onderuitgezakt zitten naast burgemeester Aboutaleb – die aan het einde van de avond gesloopt moet zijn geweest omdat er aan een dood paard niet te trekken valt.

Lezen is herbepalen

Nederland kan wat leren van Manguels parabel. Volgens Manguel zijn kunstenaars net als Jona, profeten. Niet alleen als het om de inhoud gaat, ook qua vorm en stijl zijn ze voortrekkers van anderen die geldelijk vaak succesvoller zijn dan zij – bijvoorbeeld grafici en ontwerpers, denk in het Nederlandse kader aan het wereldberoemde 'Dutch Design'. Wie kunst veronachtzaamd, morrelt aan de onderste steen van de creatieve sector. Een ommekeer, om een groot woord te gebruiken, is nodig.

Manguels essaybundel is interessant maar soms iets te stimulerend: voor je het weet sla je Flauberts Madame Bovary open of raak je verzeild in een kort verhaal van de borgesiaan Julio Cortázar. Dat mag de boodschap van het boek niet drukken: De kunst van het lezen kan een eyeopener zijn: wie lezen slechts als escapisme ziet of een naar binnen gekeerde activiteit merkt dat hij zichzelf tekort heeft gedaan. Manguel toont aan dat lezen denken is, zelfontwikkeling, verrijking en een herbepaling van je plek in de wereld.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

zaterdag 1 oktober 2011

Jeroen Mettes - Nagelaten werk


De Mei van onze tijd?

Over de doden niets dan goeds. Maar in hoeverre is de publicatie van deze mondaine, intellectuele hagiografie van Jeroen Mettes' in Nagelaten werk, het 'verboekte' blog Poëzienotities en postuum gepubliceerde prozagedicht in N30+, van toegevoegde waarde?

Mettes, die werkte aan een proefschrift over poëtische ritme, hield van juni 2005 tot september 2007 het spraakmakende weblog Poëzienotities bij. Daarop besprak hij dichters op alfabetische wijze, maar verder dan de G van Goudeseune kwam hij niet. In september 2006 pleegde hij zelfmoord na het plaatsen van een leeg bericht. Samen met het duimdikke prozagedicht in N30+ is het blog geredigeerd in het Nagelaten werk opgenomen onder de noemer Weerstandsbeleid, Nieuwe kritiek.

Nieuwe vs. neo

Poëzienotities was spraakmakend omdat Mettes' intelligente posts onverbloemd kritisch waren. De vanuit een ietwat ouwelijke houding in fris en helder taalgebruik geschreven teksten hebben een duidelijke mening en zijn (literatuurwetenschappelijk) onderbouwd - het is deze weinig voorkomende en genoeglijke combinatie die van de samenstellers de connotatie 'nieuwe kritiek' krijgt. Daarmee krijgt Nagelaten werk ook een pamflettistisch karakter: dit is dé nieuwe uitoefening van literaire kritiek.

Deze 'nieuwe kritiek' onderscheidt zich van de neokritiek . In 1997 gemunt door socioloog Rudi Laermans in De witte raaf, is neokritiek een radicaal subjectieve kritiek die voorbij gaat aan de inhoud en zich richt op 'het ontmaskeren van anderen, en hun spreken en handelen, in termen van persoonlijke belangen, macht, posities ...'.

Anarchistische kritiek

Maar neem de connotatie 'nieuwe kritiek' bij Weerstandsbeleid niet te serieus. Mettes heeft daar geen patent op: ondermeer Ter Braak, Vestdijk en Nijhoff gingen hem voor. Zijn kritiek is even anarchistisch als methodisch te noemen. Anarchisme klinkt met name door in de grote verscheidenheid van onderwerpen. Wordt de ene keer de poëzie van een dichter besproken, dan is het een volgende keer slechts één gedicht of wordt alleen over een flaptekst van een bundel geschreven. Soms gaan de teksten over poëzie, andere keren ligt de nadruk meer op een associatie die uit de poëzie voortkomt.

Bovendien is een goed deel van Weerstandsbeleid, zeker naarmate Mettes' einde nadert, steeds meer gevuld met flarden die niets of maar zijdelings met nieuwe kritiek te maken hebben. Uitstapjes zoals naar Hölderin en Levinas, naar frasen (zoals 'voetbal is kunst' en 'meiden percipiëren lezen als funactiviteit') die hij niet meer wilde horen en zijn top 10 van populaire muziek, ze nemen hand over hand in aantal toe. Als je die uitstapjes als kritiek wilt zien, neigen sommige naar de neokritiek waarvan Mettes zich bij zijn literatuurbesprekingen juist onderscheidt.

N30+

Bezijden de vraag hoe blijvend (data op) internet is, kunt je de vraag stellen in hoeverre de publicatie van het blog van toegevoegde waarde is, gezien het informatieverlies (beeldmateriaal, links, discussies e.d.), temeer Mettes' project nooit gecompleteerd is. Waarom een boek kopen als het in zijn meer interactieve vorm op internet vrijelijk beschikbaar is? Zijn de vijf aan Weerstandsbeleidtoegevoegde academische essays van Mettes daarvoor afdoende? N30+ is echter een geheel andere kwestie.

Naast twee eerder gepubliceerde cycli, beslaat het leeuwendeel een 114 bladzijden tellend prozagedicht N30. Dat is te omschrijven als een dichterlijke variant op Valery's Monsieur Tête. Het balanceert tussen een fragmentarische aaneenschakeling van extatische kretologie, oneliners en platitudes, én raak aaneengeschakelde zinnen met taalvondsten, interessante ideeën en mooie beelden. Min of meer overeenkomstig met zijn beeld van de wereld: een wereld die bestaat zoals je die kent als je over straat loopt, 'wat niet de vorm van een anekdote is, maar een dynamische assemblage', verwoordt hij in een e-mail aan zijn vriend, de dichter/componist Samuel Vriezen.

Assemblage

Mettes wilde ook een episch gedicht schrijven, maar omdat Mettes geen narratief gebruikt maar zinnen assembleerde, is het geëngageerde gedicht daardoor satirisch geworden. Ontstaan in de schaduw van de protesten tegen de Wereldhandelsorganisatie eind 1999, achtte Mettes verandering mogelijk, maar, schrijft hij 'als de grondtoon van dit werk meer wanhopig dan utopisch klinkt, dan komt dat niet per se door de reeks catastrofen die ons sinds 1999 steeds dieper in een rechtse nachtmerrie hebben gestort, - een nachtmerrie waar het werk evengoed rekenschap aflegt - maar omdat mijn hoop vooralsnog leeg blijft'.

De grondtoon is inderdaad weinig utopisch; het geluid van een gepornoficeerde, geweldadige, narcistische, populistische en sterk kapitalistische maatschappij klinkt door in N30. De Golfoorlog, Palestina, en de oorlog tegen het terrorisme, WOII en de jodenvervolging zijn thema's die steeds terugkeren. Een willekeurige passage leest als volgt:



O ironie! Laten we emigreren!
Het leger vuurt traangas af op winkelende Palestijnen. En luid hinniken de hymnen aan de god die jou, lezer, blind en gebonden, in hun armen heeft doen vallen. Wat de nar belooft... Er is een dier-worden van mensen, maar geen mens-worden van dieren. Bewijs: mijn grote tieten. Daar kun je ook heel genuanceerd over doen. Hoewel ik stomdronken ben en moe. Waar lopen we op? De onbereidheid tot sterven is niet alleen symmetrisch met de professionalisering en technocratisering van de oorlogsmachine; ze weerspiegelt de organisatie van een schimmige, transnationale soevereiniteit, die niet langer opofferingsgezindheid eist van haar onderdanen, maar hen in tegendeel verplicht tot leven. Hier (tegenover de zee in de winter) heb ik Herman Gorter gelezen.



De Mei van onze tijd?

N30 heeft in zijn noviteit wel iets weg van de Mei (1889) van deze Gorter, die daarmee de poëzie opnieuw 'uitvond'. Mettes prozagedicht is zo nieuw dat hij er de term 'nieuwe zinnen' aan verbond.  Radicaal nieuw is het echter niet. Enkelen gingen Mettes op andere schaal voor, Pound bracht zinnen uit de wereldliteratuur in zijn Cantos samen en Kees 't Hart - in de Groene Amsterdammer lyrisch over Mettes Nagelaten Werk - deed een al een niet-geëngageerde duit in dit zakje met 'Spiegel' uit Ik weet nu alles weer, al speelt het gedicht zich af op woordniveau, in plaats van op het zinsniveau van Mettes. Of met N30 een nieuwe literatuur gesticht wordt, hangt af van de mate waarin het wordt nagevolgd. De tijd zal het leren.

Gepubliceerd op 8WEEKLY