Posts tonen met het label Van Oorschot. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Van Oorschot. Alle posts tonen

vrijdag 14 februari 2014

Miek Zwamborn - De duimsprong

De afstand van gemis

Wie De duimsprong ter hand neemt, kan overvallen worden door een gevoel van déjà vu. Het binnenwerk doet sterk denken aan Sebalds literatuur: een intelligente tekst die vergezeld gaat van beeldmateriaal. Net als Sebald meandert Miek Zwamborn van de ene kaft naar de andere, het plot onderhevig makend aan haar interesses.

De nergens bij naam genoemde hoofdpersoon is een gemotiveerd klimmer, een natuurliefhebber en een

geoefend waarnemer. We lezen haar taalgebruik, dat niet zelden verstoken is van klimmers-, natuurvorsers- en geologenjargon. Dat jargon reist mee in soms prachtige zinnen die in sterk contrast staan met de soms haast wetenschappelijke benaderingen van natuurfenomenen. Zo beschrijft ze het ontstaan van de Glarner Alpen (centraal Zwitserland), waarbij bepaalde ‘dekbladen’ over ander gesteente heen schoven. Daarop werden oude Permo- Triassische gesteenten van de Verrucanogroep over de jonge kalksteen uit het Jura, Krijt en het Paleogene flysch heen geduwd. Maar dan schrijft Zwamborn: ‘Bovenop de 250 tot 300 miljoen jaar oude, rode Verrucano ligt weer gesteente dat bij de grote verschuiving als een blinde passagier meeschoof’. Wie de draad even kwijt was bij dit uitzonderlijk kennis-inhoudelijke voorbeeld, voelt zijn hart weer opspringen.
Jens wordt een goede vriend die we plotsklaps kwijtraken.
Samen met hoofdpersoon klimmen we verschillende keren mee met haar klimmaatje Jens, doorstaan we kou, vermoeidheid, regen. We spreken met Jens over zijn dromen, zien dat hij weer wat ouder is geworden en als een diesel wat langzaam op gang komt. Jens wordt een goede vriend die we plotsklaps kwijtraken als zijn moeder de hoofdpersoon belt en vertelt dat hij al twee weken wordt vermist. Het is een schok en de hoofdpersoon probeert ermee om te gaan door plekken af te gaan waar Jens en zij eerder wandelden. Dat zijn niet zozeer ijdele pogingen om hem te vinden, maar vooral bezweringen waarmee hij in haar leven blijft. Tijdens haar zoektocht jaagt ze haast obsessief haar fascinaties na, misschien uit een even sterke behoefte om haar verlies te vergeten.

De periode na Jens is gevuld met haar haast obsessieve onderzoek naar geologische verschijnselen en vooral: Heim. Albert Heim (1849-1937), een zeer getalenteerd geoloog die werkelijk bestaan heeft en wiens grootste wapenfeit is dat hij de Zwiterse Alpen in kaart heeft gebracht. Om zijn leven zo nauwgezet mogelijk in beeld te brengen, volgt ze zijn voetsporen door Europa. Soms alleen aan de hand van biografische informatie, soms zelfs lijfelijk, zoals wanneer ze haar flesje water vult in een beek waar Heim moet hebben gezwommen. Doordat ze in zijn levensloop duikt, komt ze een aantal fascinerende mensen tegen. Dat zijn bijvoorbeeld de balonvaarder Spelterini waarmee Heim de alpen oversteekt en Mary Anning, een vroege vrouwelijke fossielenverzamelaarster en paleontologe. Over die figuren krijg je van Zwamborn soms uitgebreid verslag. Dat is een charme, maar je vraagt je zo nu en dan af of dat wel had gehoeven. Als Swamborn ingaat op de herkomst van Spelterini’s artiestennaam, lijkt ze wel erg ver van haar onderwerpen verwijderd. De ballonvaarder vernoemde zich naar de beroemde koorddanseres Maria Spelterini en twee bladzijden lang worden verscheidene in moeilijkheidsgraad toenemende pogingen om de Horseshoe Falls in New Zeeland koorddansend over te steken beschreven. Onder een eenregelige verwijzing had de roman niet geleden, als een verwijzing al überhaupt op zijn plaats was.

Wie dat voor lief neemt, heeft een prachtige natuurroman voor zich liggen. Natuurliefhebbers, klimmers en geologen zullen zich thuis voelen. En de ware lezer natuurlijk ook, als het aan Van Oorschot ligt. De duimsprong is een mooie roman over gemis. De titel verwijst naar een methode om met je duim afstanden in te schatten, maar ook naar de tijd die nodig is om verdriet een plek te geven. Waarmee ook lezers met een hart worden aangesproken.

maandag 25 februari 2013

Chr.J. van Geel - Ik ben een onverzoenlijk ratjetoe

Dichter tussen tuttelaars

Het brievenboek Ik ben een onderling onverzoenlijk ratjetoe werpt licht op het schrijven en denken van Chr.J. Van Geel – en een klein streepje op zijn binnenwereld.

Christiaan Johannes van Geel is misschien wel de meest onterecht vergeten dichter van de vorige eeuw. Overigens ook volgens hemzelf.

Geen gemakkelijk leven
Van Geel begon even voor de oorlog als beeldend kunstenaar en werd sterk beïnvloed door het surrealisme. Steeds meer liet hij zijn aandacht ook naar de poëzie uitgaan. Die poëzie valt grofweg uiteen in 'bezielde' natuurlyriek, zoals je die terugvindt in de bloemlezing Het mooiste leeft in doodsgevaar door Willem Jan Otten, en in gedichten die nog iets van dat surrealisme bezitten. Van Geel schreef met een schildersoog en naarmate hij ouder werd, werden de gedichten steeds korter:

't Vogelwater

Zwaar van zwanen rust het water
tussen oevers uit op de grond.

(Uit: Enkele gedichten (1973))

Na de oorlog verruilde hij zijn Amsterdamse woonatelier voor een huisje in Groet en kreeg een kind met Laura Meursing, die hem kort daarop verliet. Daarna woonde hij samen met illustratrice en vertaalster Therèse Cornips en was toen ook zij hem verliet (mogelijk mede vanwege zijn amoureuze gevoelens voor dichteres Elisabeth Eybers) voor een tweede maal uit het veld geslagen. Daarop trok popverslaggever en dichteres Elly de Waard bij hem in. Zijn zoon Chrisje stierf vervolgens door een overdosis en na een allesverzengende brand verhuisde het tweetal uiteindelijk naar de Villa 't Vogelwater, bij Bergen.

                                                               Onverzoenlijk ratjetoe
Met de kennis van de korte biografie die voorin is opgenomen, leest het brievenboek soms als een roman. Bijvoorbeeld doordat je je hart vasthoudt als je Van Geels smeekbede om terug te keren leest die hij aan Therèse stuurde – je weet dat het vergeefs is. De brieven tonen een man die uiterst precies was, zorgvuldig over het schrijven nadacht en het niet kon velen dat men hem als persoon interpreteerde. Dientengevolge was hij niet
altijd gemakkelijk in de omgang: hij kon soms wrevelig uit de hoek komen.

Doordat de brieven zo nu en dan dubbele signalen uitzenden, haal je soms opgelucht adem dat ze aan anderen zijn gericht: hij kon inderdaad 'een onderling onsamenhangend ratjetoe' zijn. Van Van Geel verscheen maar een tiental (soms lijvige) titels. Deels komt dit doordat hij pas op middelbare leeftijd gepubliceerd werd. Belangrijker is de traagheid van het eindeloze schrijfproces. Daarvan zie je in de brieven het een en ander terug: Van Oorschot die om werk vraagt, Van Geel die antwoordt dat hij binnenkort wat stuurt en dat als hij zijn werk op korte termijn niet kan loslaten, het dan nog niet goed is.


Tuttelaars
Ook in de brieven aan zijn 'tuttelaars' (zijn meelezers) lees je zijn precisie. Aan zijn vriend Tom van Deel, de criticus, geeft hij voor acht van de twaalf regels van een gedicht een variatie. De brief is overigens tekenend voor Van Geel, die niet in staat lijkt een schrijven af te sluiten zónder een PS en herhaaldelijke groeten ter afscheid. Een van de weinige brieven waarbij Van Geel het kort houdt, is eind augustus 1973 geschreven en is gericht aan de neerlandicus Enno Endt. Na twee alinea's wederwaardigheden en een vraag naar het welzijn van Endt, eindigt hij met:

'Ik moet je op de hoogte brengen van een somber bericht. Mijn zoon is in een doodlopend stuk plantsoen bij de Bos- en Lommerweg deze maand door spelende kinderen dood aangetroffen. Oorzaak: vergiftiging door te veel aan medicijnen. Je weet, of je weet niet, zijn leven ging over drugs. Hij werd 25 jaar.'

Het is beter er niet bij stil te staan
Bijna een krantenbericht en verstoken van emotie, of die moet in de beschrijving van zijn vindplaats doorschemeren. Wellicht tekenend voor zijn generatie: de tegenzin om over zulke zaken te spreken. Zelfs als het aankomt op een gesprek met de moeder van de pas overleden Chrisje, stemt Van Geel met tegenzin in: 'Als jullie willen kom ik een avond op bezoek, misschien echter is het beter er niet bij stil te staan, zover dat mogelijk is'. Het maakt dat je met Ik ben een onderling onverzoenlijk ratjetoe wel een boeiende inkijk krijgt in Van Geels schrijfwereld en zijn poëtica, maar van de man zelf kom je vrij summier iets te weten. In stijl, wellicht. 

Gepubliceerd op 8WEEKLY. 



woensdag 16 november 2011

Mark Strand - Bijna onzichtbaar

De tuin van de melancholie
Ook in het tweetalige Bijna onzichtbaar toont de Amerikaanse oud-Poet Laureate Mark Strand zich opnieuw een uitmuntend benoemer van de leegte. Maar houdt deze van zijn oeuvre afwijkende bundel stand?

Naast zijn dichterschap is Strand prozaïst, vertaler en redacteur. Hij werd beroemd door zijn met absentie doordrongen literatuur. De Pullitzer Prize die hij in 1999 kreeg voor de bundel Blizzard of One zal aan zijn faam zeker een bijdrage hebben geleverd. Onsterfelijk zijn gedichten als 'Keeping Things Whole' en 'Eating Poetry'. Toen hij in 2006 in Nederland was naar aanleiding van het tevens door de dichters/academici Wiljan van den Akker en Esther Jansma vertaalde Gedichten eten, bleek hij met zijn voordracht bovendien zijn poëzie een leven in te blazen op een manier waarop alleen een ware voordrachtskunstenaar dat kan.

Ditmaal geen gedichten
Naast dat Strands werk doordesemd is met het thema van de leegte, wordt zijn werk gekenmerkt door precies taalgebruik en surrealistische beelden. Enige mate van humor kan hem evenmin ontzegd worden. In Bijna onzichtbaar komen daarbij veel personages voor die oud zijn en vaak alleen. Soms komen ze na lange tijd weer terug op een plek die ze lang geleden verlieten en sindsdien sterk veranderd is. De titel moet in de eerste plaats dan ook niet in ruimtelijke zin worden opgevat, maar in temporele: de bundel zet zich met teloorgang uiteen.


Bijna onzichtbaar is een vreemde eend in het oeuvre van Strand. De dichter maakte ditmaal korte prozaïsche fragmenten die bestaan situatieschetsen en parabels. Proems noemt Strand ze, een portmanteau van poems en prose, maar het is een term die tekortschiet. Hij gaf die naam al eerder aan een gedicht uit Donkere haven (1993, vertaling Frans Despriet) dat nog een duidelijke vorm van een gedicht heeft. Ook zijn de fragmenten weinig poëtisch, al suggereren de ritmische opbouw van de zinnen en constructies als: 'het glazen kasteel van mijn andere leven' soms het tegenovergestelde.

Bagatel
De term miniatuur past beter en is bovendien al eens eerder aan soortgelijke literatuur gegeven. Strands miniaturen richten zich op één gegeven en beslaan nooit meer dan een halve bladzijde, zoals in 'Bagatel in Key West':

Vlak voordat ik op de bank in slaap viel, verbeeldde ik me
een kleine verschijning te zien die languit op een identieke
bank  lag  te  slapen.  'Wakker  worden  ventje,  wakker
worden,' riep ik.  'Degene op wie je  wacht  rijst  gewikkeld
in bruisende schuim op  uit zee en komt  spoedig  aan land.
Onder haar voeten zal de tuin van melancholie heldergroen
worden  en  de briesjes worden  licht als de  adem van een
boreling. Wakker worden, voordat dit schepsel uit de diepte
verdwijnt en alles leeg wordt als slaap.'Wat doe ik mijn best
om het ventje te wekken, wat slaapt hij diep. En wie de zee
ontsteeg, haar moment voorbij,  wat  is ze hard geworden -
zo hard die brandende ogen, dat brandende haar.

'Bagatel in Key West' is een van de weinige blijvend intrigerende teksten in de bundel. Doordat het zo surrealistisch is lijkt het bovendien on acid te zijn geschreven, wat voor een gedicht dat op een van de Keys is geschreven wel toepasselijk is - op de veelal uit trailer parks bestaande eilanden stikt het van de vrijgevochten hippies.

Soufflés
Het lastige van miniaturen is dat perfectie cruciaal is. Ontbreekt die, dan zakken ze als mislukte soufflés in en helaas komen verschillende miniaturen niet verder dan een situatieschets. De licht filosofische toon van die stukken krijgt hierdoor al gauw iets gratuits.

Helaas schort het hier en daar aan de vertaling. Zoals in het hierboven geciteerde gedicht, waarin 'in bruisende schuim' en een ontbrekende komma tussen 'wacht rijst' in het oog springen. Met komma's is sowieso vrij zuinig omgegaan, zeker in vergelijking met de originele teksten. De veronderstelling dat vertalingen uit het Engels altijd meer woorden nodig hebben dan hun brontekst, is echter door Van den Akker en Jansma naar het rijk der fabelen verwezen. Dat is knap. Bovendien heeft een gearrangeerde ontmoeting met Mark Strand in Madrid een nauwgezette omzetting van de betekenis wel kunnen afdwingen. Gelukkig maar.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 16 april 2008

Leo Vroman - Nee, nog niet dood

VROMAN LEEFT!

Er zijn weinig schrijvers zo lang meegaan als Leo Vroman. In 1915 in Gouda geboren, debuteerde hij in 1946 met Gedichten en publiceerde daarna bijna vijf dozijn bundels, romans en ander werk. Ondanks dat hij als dichter aanvankelijk door de vijftigers werd overschaduwd, ontving hij bijna alle prijzen die een dichter maar ten deel kunnen vallen. Het onlangs gepubliceerde Nee, nog niet dood, toont een oude, creatieve geest, nog steeds op volle toeren.

Naast dichter is Vroman een begenadigd tekenaar: ook de afbeelding op het voorplat, een oude, schrijvende hand met een voor de helft gevulde ballpoint, is van zijn makelij. Maar ronduit beroemd is zijn poëzie. Denk aan titels als: 'Voor wie dit leest', 'Bloemen' en 'Vrede'.

Het vromaneffect
Vroman is niet alleen bekend in de culturele wereld. In Utrecht studeerde hij biologie en vertrok vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar Nederlands-Indië waar hij afstudeerde. Na zijn krijgsgevangenschap tijdens de Japanse bezetting, bleef hij op de terugweg naar Nederland in New York hangen. Daar specialiseerde hij zich verdienstelijk als wetenschappelijk onderzoeker in bloedstollingsprocessen. In 1958 promoveerde hij op dit onderwerp aan zijn oude universiteit. Zijn multi-talent leverde hem in de Van Dale zelfs het 'vromaneffect' op, een begrip dat niet alleen op een hematologisch verschijnsel duidt, maar ook verwijst naar 'het resultaat van de verstrengeling van literaire en natuurwetenschappelijke begaafdheid'.

In 1947 trouwde hij met zijn verloofde Tineke Sanders, wie hij toen al zeven jaar niet meer gezien had en met wie hij inmiddels al meer dan vijftig jaar samen is. Ze kregen twee kinderen. Dat Vroman hondstrouw is, blijkt onder meer uit de gehechtheid aan zijn uitgever. Nadat zijn vrouw tevergeefs geprobeerd had hem bij verschillende uitgeverijen binnen te krijgen, werden zijn gedichten uiteindelijk uitgebracht door Querido. Hij is daar nooit meer weggegaan. De wijlen G. A. Van Oorschot bijvoorbeeld, die zijn poëzie aanvankelijk zonder opgaaf van reden had geweigerd, moet zijn afwijzing van Vroman hebben betreurd: hij heeft hem verschillende malen geprobeerd terug te winnen. Maar noch de hem aangeboden redactionele functies, noch Van Oorschots voorstel om Vromans proefschrift te publiceren, haalden iets uit.

Vlakbijste dichter
Vromans poëzie is moeilijk binnen een stroming te plaatsen. Al bij zijn debuut werd hij herkend als een belangrijk modern dichter en men associeerde de sfeer in zijn gedichten met die van de schilder Chagall. Hij oogstte bijvoorbeeld grote bewondering bij W.F. Hermans, die zijn taalmagie en beeldmuziek verwant vond aan die van Gerrit Achterberg. Vroman wordt soms geassocieerd met de Barbarbergroep, die zich in de inmiddels ter ziele gegane tijdschriften als Barbarber en Gard Sivik verzette tegen de 'anarchistische en duister geformuleerde experimenten' van de vijftigers. Babarber probeerde in gewone taal alledaagse situaties te beschrijven, maar van de ready-mades van bijvoorbeeld K. Schippers die in Barbarber gepubliceerd werden, is in Vromans werk niets terug te vinden.

Dat werk wordt juist gekenmerkt door de speelsheid met de taal. Lichtvoetig rijmt de dichter, en moeiteloos vloeit de inkt uit zijn pen aan tot het doodgewone, maar poëtische parlando van zijn zinnen. Zijn gedichten zijn doorgaans als persoonlijk te kenmerken: steeds gaat hij een intieme band aan met de lezer. Dat leverde hem bij Kees Fens de benaming van 'vlakbijste dichter' op. Vromans gedichten gaan vaak over zijn liefde voor Tineke, over oorlog en passivisme, maar ook zijn voortdurende fascinatie voor biologische levensprocessen en de dood zie je er herhaaldelijk in terug.

Dood 
In Nee, nog niet dood speelt dat laatste thema een grote rol. Er is geen gedicht waarin het niet aan de orde komt. Treedt de dood niet woordelijk zijn gedichten binnen, dan is het wel de eindigheid die zich aandient of een afscheid dat op handen is waar omheen het gedicht zich ontvouwt. De gedichten zijn veelal verhalen die in een poëtische vorm zijn gegoten. Vrijwel nergens ontbreekt het eindrijm, dat Vromans stijlmiddel bij uitstek lijkt te zijn om uiteenlopende onderwerpen met elkaar te verbinden. Helaas leidt dat soms tot het gebruik van stoplappen. Bijvoorbeeld, in het gedicht 'Uitgedrukt' schrijft hij in een couplet: 'Al dat rijm, al die coupletten, / wat hinderen ze mij / zolang ik ze niet opzij / of op sterk water kan zetten.' Het alsof je hem hoort denken: 'o, o, wat rijmt er op coupletten'? Het sterke water heeft geen enkele toegevoegde waarde in het gedicht; het dient de metaforische eenheid niet.

De kans is reëel dat Nee, nog niet dood de laatste uitgave is van de Vroman: een bevreemdende, wrange constatering. Het is tevens een vraag naar de zin van het alles. De bundel is een grote uiteenzetting met het onafwendbare einde: met open vizier ziet Vroman het naderende 'niets' aan. Dat te verdichten zoals Vroman doet is bewonderenswaardig.

Gepubliceerd op 8WEEKLY