donderdag 17 juli 2008

Wietske Loebis - Cavia's begin september

CHICK POE


Wietske Loebis is van vierenzeventig. Met haar baan bij VARA TV Magazine kan ze waarschijnlijk worden gerekend tot yup of, als ze dan toch aan de m/v is, tot dink. Ze schreef Cavia's begin september, een hippe dichtbundel die de lichtheid van een leven mét voldoende middelen maar zónder werkelijk diepgaande problemen ademt. Een veilige debuutbundel voor shopaholics.

Loebis is binnengehaald als een groot talent binnen het genre van het light verse. Zo won ze bijvoorbeeld de Cultuur IB Poëzieprijs 2008. De jury vond haar gedichten humoristisch, zwierig en 'staand als een huis'. Ook trad ze onlangs op met de 88-jarige Drs. P., de pater familias der light verse-dichters. De liedjes van Loebis zijn de goegemeente evenmin onbekend gebleven. Vier van de liedteksten die in haar debuutbundel zijn opgenomen wonnen prijzen.

Biertje
'De verzen van Wietske zijn zowel badinerend als rijk aan zelfspot, zowel technisch knap als knap vermakelijk. Zonder twijfel zullen hoge verkopen aantonen dat ik een uitzonderlijk fijne neus bezit voor jong talent' stelt Ivo de Wijs. Een bijzonder wijs man, die inventieve Ivo. Dat de kwaliteit van het talent meetbaar zou zijn aan de hand van het aantal verkopen getuigt nogal van kortzichtigheid. Maar het vormvaste, technische aspect van Loebis' werk is bij een goed deel van de opgenomen teksten inderdaad aan te tonen. In de bundel vind je bijvoorbeeld een paar 'olleke bollekes' die volgens het boekje zijn, voorzeker zijn gedichten opgenomen met een constant aantal versvoeten en met verschillende gestructureerde vormen en toepassingen van het rijm. Daarnaast zijn Loebis' teksten als vermakelijk aan te duiden. Helaas is die karakteristiek bij verschillende teksten ook te vervangen door 'voorspelbaar'.

Een goed voorbeeld van dit voorspelbare, weinig geestige karakter is 'De liefde, tja' – dat overigens weinig vormvast is. Het gaat als volgt:

De liefde tsjaah de liefde ach man doe me een plezier de
liefde nou de liefde pfóéh...
Zeg... is er nog bier?

Daar sta je met het lekkerste stuk van de avond. Je staat met je mond vol tanden en uit pure wanhoop zeg je: 'biertje?' Er zou zo het logo van een welbekend vaderlands biermerk bij kunnen staan. Het premature einde van 'De liefde, tja' degradeert het gedicht tot flauwe grap. Het zou veel interessanter zijn geweest om de moeilijkheid van (het gebrek aan) liefde in het gedicht verder uit te werken en zodoende meer spanning te creëren. Nu is het hooguit zo'n grap waar je bij had moeten zijn.

Jezus
Natuurlijk is de korte, grappige gedachte geen nonsense in het light verse. De eerder genoemde De Wijs komt er bijvoorbeeld goed mee weg in Atletische verzen die hij onlangs met zijn neef Theo Danes publiceerde. In 'Tegenvaller (ook van het rijm)' schrijft hij: 'In verband met mijn meniscus/ Train ik niet meer met de kogel'. Dit schrijven is geestig vanwege de polysemische kwaltiteit van verschillende woorden. Bij Loebis ontbreekt daar in dit geval ieder spoor van.

Loebis heeft veel met God en Jezus. Ofschoon je de geest erbij een beetje mist, is het niet in de stichtelijke zin dat ze de geheiligde namen noemt. Loebis gebruikt ze meer met een satirische ondertoon. In 'Beste Jezus' vraagt ze Jezus, van wie ze weet dat hij gezondheid en vredigheid beoogt, in een vierregelig gebed om een verhoging van haar salaris. In het gedicht 'Opstanding' krijgt Hij zelfs een e-mailadres: 'Jezuschristus @ hotmail dot com'.

Relaties
Een ander repeterend thema lijkt het gehannes met (liefdes)relaties. Vriendjes die niet komen opdagen; de vraag of iemand wel van je houdt; van iemand houden ondanks diens vervelende eigenschappen; 'the morning after'. De tekst 'Vriendinnen' gaat over het gebrek daaraan. Eerst wordt het hebben van vriendinnen opgehemeld, dan wordt een teloorgang van een vriendinnenvriendschap gesuggereerd, waarop het gedicht afsluit met de wens eens vriendinnen te willen hebben.

Of je goede vrienden kunt worden met Cavia's begin september valt te betwijfelen. Aan echte zware thematiek raakt Loebis niet. De bundel is zeer toegankelijk en de liefhebber van light verse zal er wel wat in kunnen vinden. Maar geen onverwachte dingen: bijna elk gedicht heeft een enigszins voorspelbare punch line die het perspectief omdraait en/of het gedicht uitlegt. Loebis schrijft Chick poe. Lichte toon, weinig inhoud, gedoe met relaties, weinig werkelijke of vergaande spanning.

Zie ook de special over literaire lectuur: Chicklit: vriendinnen onder elkaar

Gepubliceerd op 8WEEKLY

maandag 28 april 2008

K. Michel - In een handpalm

EEN GOED GEVULDE HAND


Het duurt misschien even voor je weet wat je ziet. Op het voorplat van In een handpalm lijkt midden in een keuken een maan te zweven. Het is een vreemdsoortig heelal voor een kolos met een diameter van 3475,9 km. Ten opzichte van de keuken kan deze maan niet groter zijn dan, zeg, een pannenkoek. Een omhooggeworpen pannenkoek dus, onderaan de afbeelding zie je nog de pan. Een mooi beeld voor de bijzondere werking van K. Michels poëzie.

Vier dichtbundels en een verhalenbundel gingen aan In een handpalm vooraf. De veelvuldig bekroonde postmodernistische schrijver wordt door de critici steevast geprezen om zijn werk dat, volgens Piet Gerbrandy bijvoorbeeld, vol is van verrassende perspectieven, waarvan je nauwelijks kan aangeven waarom ze zo bijzonder zijn. De veelal anekdotische gedichten zijn vaak gericht op de relatie tussen taal en werkelijkheid. De droge humor die K. Michel er in verwerkt, maakt dat je tijdens het lezen regelmatig zit te glimlachen.

Cortázar
Naast het schrijven van eigen werk vertaalde K. Michel ook gedichten van Octavio Paz en Michael Ondaatje, en werkte hij voor Poetry International. De internationale gerichtheid die hieruit spreekt is volop terug te vinden in deze bundeling van verhalen, beschouwingen, gedichten, foto's en grafisch werk. Zo staat er een beschouwing in over de poëtica en poëzie van de Poolse dichter Zbigniew Herbert en zijn er vertalingen terug te vinden van de 'naamgedichten' van de Cree-indianen. In een ander tekstfragment is een niet verzonden brief te lezen die gericht is aan de 'authors author' Julio Cortázar. In deze brief dankt hij de Argentijn voor de inspiratie die hij kreeg voor een verhaal over Tingeling, een personage dat in K. Michels eerste prozawerk Tingeling & Totus (1989) ook al voorkwam. Deze brief is te zien als een aardig, doch bescheiden doorkijkje op K. Michels werkwijze.


K. Michel laat zijn blik ook op auteurs binnen het Nederlandstalige gebied vallen. Zo prijst hij Bronswaers poëtica uit diens
 Lessen in lyriek: nieuwe Nederlandse poëtica en schrijft hij over het werk van H.H. ter Balkt. Over deze 'milieudichter' volgt een interessante filosofische beschouwing die ingaat op Ter Balkts houding ten opzichte van de dingen. Het is geen gestructureerd stuk met kop en staart, maar wel een om van na te genieten. Deze ongestructureerde, misschien ongereguleerde manier van schrijven, karakteriseert het postmodernistische proza van K. Michel: er is niet slechts één betekenis en die ene betekenis wíl de schrijver ook niet in de tekst stoppen. Verschillende interpretaties zijn mogelijk.

Het 'Laudatio op Bronswaers poëtica' is op een voor K. Michel karakteristieke eigenzinnige wijze geschreven: puntsgewijs bespreekt hij dertig bewonderenswaardige elementen van die poëtica. Puntsgewijze opsommingen zijn vrij zeldzaam in de literatuur. Zelfs als je kijkt naar non-fictie worden de meeste opsommingen ingebed in de tekststructuur van de essays of de duimdikke studies. Dergelijke lijstjes zijn zouteloos, maar daaraan stoort K. Michel zich niet. Hij komt er zelfs mee weg: elk punt uit de opsomming opent hij met 'omdat' en doordat hij dit woord bij elk volgend punt blijft herhalen, krijgt de opsomming een dermate dwingende kwaliteit dat de tekst aan het zakelijke karakter van deze manier van schrijven ontstijgt.

Allegaartje
Je kunt je afvragen of een essay zonder logische opbouw wel een essay mag heten en of lijstjes de inkt wel waard zijn waarmee ze afgedrukt worden. Het is sinds het failliet van het modernisme een individuele kwestie. Het is aan de lezer of deze wijze van schrijven niet wat gemakkelijk is of op zijn best gedurfd. Inhoudelijk zijn de teksten zeker interessant, ze zijn geestig en a-typisch.

In een handpalm is een bonte verzameling van soms in elkaar overlopende genres. 'En dát allemaal in één handpalm', zal de redactie van Uitgeverij Augustus misschien hebben gedacht, die, maar dat terzijde, soms lijkt te hebben geslapen tijdens het redigeren. In een handpalm is een allegaartje. De romanlezer zal er wellicht weinig in kunnen vinden. Echter, voor wie houdt van korte verhalen, essayistiek én gedichten, is In een handpalm als een Spaziergang in een nog enigszins ongerept stukje landschap van het gevarieerde Rheinland-Pfalz, of een andere plek waar velen zelden tot nooit zijn geweest. Het is mentaal verfrissend: je kunt er daarna weer even tegenaan.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 16 april 2008

Leo Vroman - Nee, nog niet dood

VROMAN LEEFT!

Er zijn weinig schrijvers zo lang meegaan als Leo Vroman. In 1915 in Gouda geboren, debuteerde hij in 1946 met Gedichten en publiceerde daarna bijna vijf dozijn bundels, romans en ander werk. Ondanks dat hij als dichter aanvankelijk door de vijftigers werd overschaduwd, ontving hij bijna alle prijzen die een dichter maar ten deel kunnen vallen. Het onlangs gepubliceerde Nee, nog niet dood, toont een oude, creatieve geest, nog steeds op volle toeren.

Naast dichter is Vroman een begenadigd tekenaar: ook de afbeelding op het voorplat, een oude, schrijvende hand met een voor de helft gevulde ballpoint, is van zijn makelij. Maar ronduit beroemd is zijn poëzie. Denk aan titels als: 'Voor wie dit leest', 'Bloemen' en 'Vrede'.

Het vromaneffect
Vroman is niet alleen bekend in de culturele wereld. In Utrecht studeerde hij biologie en vertrok vlak voor de Tweede Wereldoorlog naar Nederlands-Indië waar hij afstudeerde. Na zijn krijgsgevangenschap tijdens de Japanse bezetting, bleef hij op de terugweg naar Nederland in New York hangen. Daar specialiseerde hij zich verdienstelijk als wetenschappelijk onderzoeker in bloedstollingsprocessen. In 1958 promoveerde hij op dit onderwerp aan zijn oude universiteit. Zijn multi-talent leverde hem in de Van Dale zelfs het 'vromaneffect' op, een begrip dat niet alleen op een hematologisch verschijnsel duidt, maar ook verwijst naar 'het resultaat van de verstrengeling van literaire en natuurwetenschappelijke begaafdheid'.

In 1947 trouwde hij met zijn verloofde Tineke Sanders, wie hij toen al zeven jaar niet meer gezien had en met wie hij inmiddels al meer dan vijftig jaar samen is. Ze kregen twee kinderen. Dat Vroman hondstrouw is, blijkt onder meer uit de gehechtheid aan zijn uitgever. Nadat zijn vrouw tevergeefs geprobeerd had hem bij verschillende uitgeverijen binnen te krijgen, werden zijn gedichten uiteindelijk uitgebracht door Querido. Hij is daar nooit meer weggegaan. De wijlen G. A. Van Oorschot bijvoorbeeld, die zijn poëzie aanvankelijk zonder opgaaf van reden had geweigerd, moet zijn afwijzing van Vroman hebben betreurd: hij heeft hem verschillende malen geprobeerd terug te winnen. Maar noch de hem aangeboden redactionele functies, noch Van Oorschots voorstel om Vromans proefschrift te publiceren, haalden iets uit.

Vlakbijste dichter
Vromans poëzie is moeilijk binnen een stroming te plaatsen. Al bij zijn debuut werd hij herkend als een belangrijk modern dichter en men associeerde de sfeer in zijn gedichten met die van de schilder Chagall. Hij oogstte bijvoorbeeld grote bewondering bij W.F. Hermans, die zijn taalmagie en beeldmuziek verwant vond aan die van Gerrit Achterberg. Vroman wordt soms geassocieerd met de Barbarbergroep, die zich in de inmiddels ter ziele gegane tijdschriften als Barbarber en Gard Sivik verzette tegen de 'anarchistische en duister geformuleerde experimenten' van de vijftigers. Babarber probeerde in gewone taal alledaagse situaties te beschrijven, maar van de ready-mades van bijvoorbeeld K. Schippers die in Barbarber gepubliceerd werden, is in Vromans werk niets terug te vinden.

Dat werk wordt juist gekenmerkt door de speelsheid met de taal. Lichtvoetig rijmt de dichter, en moeiteloos vloeit de inkt uit zijn pen aan tot het doodgewone, maar poëtische parlando van zijn zinnen. Zijn gedichten zijn doorgaans als persoonlijk te kenmerken: steeds gaat hij een intieme band aan met de lezer. Dat leverde hem bij Kees Fens de benaming van 'vlakbijste dichter' op. Vromans gedichten gaan vaak over zijn liefde voor Tineke, over oorlog en passivisme, maar ook zijn voortdurende fascinatie voor biologische levensprocessen en de dood zie je er herhaaldelijk in terug.

Dood 
In Nee, nog niet dood speelt dat laatste thema een grote rol. Er is geen gedicht waarin het niet aan de orde komt. Treedt de dood niet woordelijk zijn gedichten binnen, dan is het wel de eindigheid die zich aandient of een afscheid dat op handen is waar omheen het gedicht zich ontvouwt. De gedichten zijn veelal verhalen die in een poëtische vorm zijn gegoten. Vrijwel nergens ontbreekt het eindrijm, dat Vromans stijlmiddel bij uitstek lijkt te zijn om uiteenlopende onderwerpen met elkaar te verbinden. Helaas leidt dat soms tot het gebruik van stoplappen. Bijvoorbeeld, in het gedicht 'Uitgedrukt' schrijft hij in een couplet: 'Al dat rijm, al die coupletten, / wat hinderen ze mij / zolang ik ze niet opzij / of op sterk water kan zetten.' Het alsof je hem hoort denken: 'o, o, wat rijmt er op coupletten'? Het sterke water heeft geen enkele toegevoegde waarde in het gedicht; het dient de metaforische eenheid niet.

De kans is reëel dat Nee, nog niet dood de laatste uitgave is van de Vroman: een bevreemdende, wrange constatering. Het is tevens een vraag naar de zin van het alles. De bundel is een grote uiteenzetting met het onafwendbare einde: met open vizier ziet Vroman het naderende 'niets' aan. Dat te verdichten zoals Vroman doet is bewonderenswaardig.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

vrijdag 11 april 2008

Mark Boog - Het eigen oor: Een keuze uit de gedichten

MARK BOOG NU AL VERZAMELD

Mark Boog, bekend om zijn sprankelende taalgebruik, is een van 's lands snelst producerende schrijvers. Acht jaar geleden debuteerde hij metAlsof er iets gebeurt, daarna volgden nog vijf bundels en drie romans. Voor zijn werk werd Boog bekroond met twee belangrijke poëzieprijzen in Nederland, de Buddingh-prijs voor zijn debuutbundel en de VSB-prijs voor De encyclopedie van de grote woorden. De recent uitgekomen bloemlezing uit zijn werk komt dus niets te vroeg.

Naast een keuze uit de poëzie die bij Uitgeverij Cossee uitkwam, is Het eigen oor: een keuze uit de gedichten aangevuld met twee bundels die bij bibliofiele uitgevers in beperkte oplage zijn verschenen. Ook is onder de titel Toekomstige gedichtenongebundeld werk opgenomen. Alsof dat nog niet genoeg is, is aan de bloemlezing ook een cd toegevoegd van Boogs band Poetry in Motion, waarop de dichters voordracht voortreffelijk wordt verenigd met popmuziek. Het eigen oor biedt een goede dwarsdoorsnede van Boogs werk en is, zeker met alle extra's, een prachtig eerbetoon aan zijn intrigerende poëzie.

Dwarsig
Het eigen oor heeft vooral als voordeel dat Boogs ontwikkeling als dichter goed zichtbaar wordt. Zowel op thematisch als stilistisch gebied is er een duidelijke tendens in zijn poëzie waar te nemen. In het vroegere werk, met name in Alsof er iets gebeurt (2000) en Zo helder zagen we het zelden (2002), wordt de lezer het kansloze karakter van alles akelig gewaar. In die gedichten wordt keer op keer benadrukt dat er misschien beweging mogelijk is, maar bij nader inzien toch niet: de dichter denkt wel, maar doet niets; de dichter wil wel, maar kan het niet; de dichter droomt, maar weet als een Oblomov niets waar te maken. 

In Luid overigens de noodklok (2003) en De encyclopedie van grote woorden (2005) is van die lusteloosheid in mindere mate sprake. In die eerste bundel bijvoorbeeld is een herschrijving van het gepassioneerde Hooglied terug te vinden die de oorspronkelijke Bijbeltekst eer aan doet. De dichter wordt allengs assertiever: hij 'kiest' en 'doet' en is minder gedistantieerd van zijn onderwerpen. In Landmanwordt Boogs poëzie zelfs wat dwarsig. Daarin zijn de gedichten als scènes uit een (verder niet ontsloten) verhaal te lezen, waar wel wat gewild en gedaan wordt, zij het op enigszins bescheiden schaal.

Twee elementen kenmerken Boogs stijl over de hele linie, al zijn ze in zijn latere werk meer geïntegreerd met andere stijlkenmerken: de omdraaiing van de logische woordvolgorde en het met enige regelmaat ontbreken van (werk)woorden. Een aardig voorbeeld van deze stijlelementen is in Alsof er iets gebeurt te vinden. In het gedicht 'Zinloosheid 2' staat er: 'IJl de kerk, gewichtloos het dak, / en hoog, hemelhoog het licht, / bijna doorzichtig'. Dit levert een haperend lezen op. Het is alsof de dichter hort, stottert haast, een diaprojector is waar de opgeroepen beelden in de gemankeerde zinnen elkaar als dia's opvolgen. Een willekeurige ander zou de zin als volgt kunnen hebben opgeschreven: 'De kerk is ijl, het dak is gewichtloos en hoog, het licht is er hemelhoog en bijna doorzichtig'. 

Dat mag natuurlijk ook poëtisch heten, maar het gevoel dat de herschrijving oproept is anders ten opzichte van het origineel. Deze hakkelende schrijfwijze kan je aanzetten tot een actieve betrokkenheid bij het gedicht. Tot het in detail willen weten hoe de afzonderlijke beelden samenhangen, hoe het licht valt, hoe de bouw van de kerk is, hoe hoog de hemel is en ga zo maar door, totdat de wereld van het gedicht in zijn geheel aan je geestesoog is ontloken.

Grote woorden
Het kan een risico zijn van een veelschrijver dat hij zich vergaloppeert. Daaraan lijkt Boog niet altijd te ontkomen. Bepaalde stijlkenmerken komen wel erg regelmatig terug en ook worden soms te grote woorden gebruikt: 'gelukkig ongelukkig' lezen we ergens en 'grote ogen'. Wie een bundel heeft die De encyclopedie van de grote woorden als naam draagt – met elk gedicht daarin een groot woord als de titel, zoals Dood, Natuur, Waarheid – moet dit niet als een vrijbrief zien ze in zijn gedichten toe te passen.

De grote woorden in Boogs gedichten overheersen zijn poëzie gelukkig niet en soms dragen ze alleen maar bij aan de leeservaring omdat Boog ermee aan de haal gaat. Dankzij de spannende thematiek, de krachtige beelden en frisse woordkeus is het lezen van Mark Boogs uit de voegen barstende Het eigen oor: Een keuze uit de gedichten meer dan de moeite van het lezen waard.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

donderdag 13 maart 2008

Robert Gray - Grasschrift

VEELVOORMIGE HELDERHEID


De poëzie van de Australische dichter Robert Gray kenmerkt zich door veelvormigheid, zonder dat die afdoet aan de stilistische eenheid van zijn werk. Met Grasschrift 'introduceert' vertaler Maarten Elzinga deze natuur- en landschapsdichter voor het Nederlandstalige publiek. Naast gedichten uit verschillende publicaties van de dichter is ook ongebundeld werk vertaald. Zowel de poëzie zelf als de vertaling zijn een sterk staaltje schrijfkunst.

De consciëntieuze werkwijze van Maarten Elzinga, hij had bij het vertalen regelmatig contact met Robert Gray zelf, heeft geresulteerd in een 260 bladzijden dikke tweetalige uitgave. Elzinga heeft hier bovendien een even zorgvuldig naschrift aan toegevoegd dat op een informatieve wijze het leven en de poëtica van Gray uiteenzet.

Jeugd
De in Nederland nog goeddeels onbekende Gray moet een zware jeugd gehad hebben. Zijn vader was een door de oorlog getraumatiseerde dronkaard en onfortuinlijke gokverslaafde. Zijn moeder werd door alle ellende een godsdienstwaanzinnige. Zelf verliet Gray voortijdig de middelbare school en begon hij als leerling-journalist een arbeidzaam leven dat hem langs tal van verschillende beroepen leidde. Hij publiceerde 5 bundels en verschillende (steeds herziene) edities van zijn Selected Poems. Zijn literaire voorbeelden zijn ondermeer William Carlos Williams en D.H. Lawrence. Ook de Bijbel heeft een zekere invloed op zijn werk.

De gedichten van Gray kenmerken zich door hun uitgelezen stijl. Veelal vind je inGrasschrift gedichten als uitgebeende en noodzakelijke observaties terug. Niet de roes of het barokke, maar helderheid en scherpte kenmerken Grays poëzie. Mogelijk is daarin het zenboeddhisme terug te vinden, waar Gray al sinds zijn jeugd sterk door is beïnvloed. In zijn veelvormige gedichten – van haiku's tot meer prozaïsch werk – worden sterke beelden opgeroepen die van een sublieme eenvoud zijn. Bijvoorbeeld: 'Chopping wood,/ I strike about at mosquitoes/ with an axe.' Er zijn weinig dichters die zo 'mager' en toch zo betekenisvol schrijven als Gray. Een mooi voorbeeld van Grays beeldende kracht komt uit het gedicht 'Beach shack':
A slanted fence, where magpies fall.
The east is tar, paint-slapped thickly,
and the scalloped surf keeps passing
along the heads, radiantly.
Je ziet het voor je, tuimelende eksters bij een scheef hek, in de verte de zee waarvan de golven gelaten op de kapen breken, onaangedaan door de naderende zware, antraciete lucht.

Chiasme
Grays poëzie is overwegend met een dusdanige distantie geschreven dat je het idee hebt vanaf dezelfde afstand als de dichter de taferelen gade te slaan. Niet zelden is er bovendien het vermoeden dat er meer gaande is dan slechts de waarneming: 'a black sea/ a small white sail// a white sea/ a sail become black'. Observeer je hier hoog vanaf de kust de veranderlijke oceaan en het contrasterende zeil erop, of toont zich hier een talige Yin en Yang? Je zou kunnen zeggen dat dit slechts een chiasme is van maar vier regels. Maar je zou het gedicht te vluchtig lezen als je geen oog hebt voor de drie erin vervatte tegenstellingen: het met waarde doorwasemde zwarte en witte, het grootse en het minieme én het tijdloze en kwetsbare. Dat zich meer afspeelt dan slechts een optekening van een tweetal waarnemingen, wordt nog eens bevestigd door Elzinga's omzetting van 'become' in 'afstekend': 'een zwart afstekend zeil'. Hij had ook het voor de hand liggende 'geworden' kunnen schrijven.

Deze keuze voor 'afstekend' is een voorbeeld van het uitmuntende vertaalwerk dat Elzinga geleverd heeft. Toch pakken niet alle keuzes even goed uit. Vooral de onzorgvuldige omgang met enjambementen is hier en daar storend, omdat het in tweeën hakken van zinnen grote veranderingen teweeg kan brengen in de betekenis en de leeservaring. Het 'You are the digits of nature's prodigality./ You slip' van Gray heeft Elzinga vertaald met 'Jullie vormen de cijfers van de overvloed/ der natuur. Jullie glijden'. Waar de originele regel een vrij eenduidige uitspraak is, geldt dat niet voor de vertaling. Bovendien is niet duidelijk waarom Elzinga voor het archaïsche 'der' gekozen heeft. Helaas glippen er wel vaker verouderde woorden in de vertaling. Wie anno 2007 het woord 'nozems' gebruikt, gaat niet mee met zijn tijd.

'Poetry is what is lost in translation', meende de Amerikaanse dichter Robert Frost. Dit geldt gelukkig niet voor Grasschift. De schoonheidsfoutjes in de vertaling daargelaten, is de bundel een verrijking, pure winst, voor het Nederlandstalige culturele landschap. Gray is een uniek en inspirerend dichter en Elzinga heeft de toon van zijn gedichten goed weten te behouden: de afstand die in Grays poëtische observaties zit, de zinsstructuren, de rake en compacte bewoordingen van Grays taal. Wie slechts de vertaling voor zich zou hebben, zou een Nederlandstalige dichter kunnen vermoeden.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

dinsdag 22 januari 2008

Sasja Janssen - Papaver

BEDWELMING

Papaver. Bekend onder de noemers klaproos en kollebloem, komt deze plantensoort veelvuldig voor op droge en braakliggende gronden. We zien hem terug als maanzaad op onze afbakbroodjes, als het symbool ('the poppy') waarmee de Britten WO I herdenken en misschien zelfs kennen we hem als attribuut van de Griekse goden Hypnos en Demeter. Berucht is de papaver natuurlijk het meest als grondstof voor opium. Sasja Janssen (1968) produceerde enkele maanden geleden haar eigenPapaver. Heeft de hare een vergelijkbare, bedwelmende werking?

Papaver is Janssens poëziedebuut. Eerder publiceerde ze twee romans, het geprezen De Kamerling (2001) en het in de kritieken tegenvallend genoemde Teresa zegt (2005). Wat direct opvalt aan Papaver is de bijzonder zorgvuldige vormgeving van het omslag. Ook wanneer we hem openslaan, ziet de bundel er goed verzorgd uit. Zelfs het ontbreken van een schutblad doet daar niets aan af, het is ofwel een gelukkige speling van het lot, ofwel een vernuftige ver- of ontbeelding van het thema van de bundel.

De poëtica
In Papaver draait het om een 'terugtrekken in taal', zoals het motto uitdraagt: 'in die geweld van 'n eenvoudige herinnering / in jou verdrinkte hande / om mijself weg te bêre in my woord'. Het is een fragment van de Zuid-Afrikaanse Ingrid Jonker, dat over dit poëticale streven gaat. De bundel is opgedragen aan Janssens vader, na wiens overlijden Janssen gedichten is gaan schrijven. Vreemd is het dan ook niet dat, overigens eveneens naar haar eigen zeggen, veel van haar gedichten over verdwijnen gaan.

De poëzie
Papaver opent toepasselijk met een gedicht dat een vermiste souffleuse als onderwerp heeft en eindigt met een gedicht dat de sterfelijkheid in ogenschouw neemt. Zo op het eerste oog een bundel met een plan, een logische structuur. Beheerst, gecontroleerd. Weloverwogen. Toch toont de dichteres zich geenszins een soort paralipofoob, die om noodlottige gevolgen door nalatigheid te voorkomen, compulsief rommel opruimt. Haar poëzie bevindt zich op het midden van controle en loslaten, en schurkt tegen 'hermetische poëzie' aan. Zinnen beginnen altijd met hoofdletters en er staan komma's om zinsdelen te scheiden, maar nooit eindigen Janssens regels op een punt: ze verdwijnen in het wit van de pagina. Er staan vraagtekens aan het einde van sommige regels, maar die trekken iets in twijfel of stellen een vraag die volmondig onbeantwoord blijft.

Intrigerend is dat er twee titelgedichten zijn te vinden: 'Papaver rhoeas' en 'Papaver somniferum', de grote klaproos en de reeds benoemde slaapbol. Beide gedichten hebben betrekking op het thema van de verdwijning. Het eerste handelt vooral over de tragische nietszeggendheid van het leven, het tweede heeft een meer escapistisch thema: de roes. Om een andere reden zijn beide gedichten interessant: ze geven de reikwijdte aan van Janssens huidige poëtische kunnen.

Papavers
Van beide titelgedichten behoort 'Papaver somniferum' tot de zwakkere gedichten van de bundel. Het is wat vlak. Dat 'vlakke' schuilt niet in het poëtische taalgebruik of in de enigszins voor de hand liggende beeldspraak (de roes vinden we terug tussen de labia van een wat exotische vrouw), maar in de mate waarin het gedicht 'af' is. Wie eenmaal dé betekenis heeft doorgrond, kan het gedicht voorgoed voor kennisgeving aannemen. Omdat het gedicht nauwelijks ruimte laat voor andere interpretaties, is het uiteindelijk weinig meer dan een romantisch droombeeld.

Daarentegen heeft 'Papaver rhoeas' een zekere eeuwigheidswaarde. 'Jij niets van bitterdag' opent het – een regel die doet denken aan het Afrikaans van Jonker. 'Speel zo met wind en licht/met klapkinderhanden die verpulveren/voor niemand/en spring het verkleinde landschap uit/tot je vergeet wat je was:' Een volwassen gedicht, behept met effectief toegepaste poëtische elementen. Maar werkelijk weergaloos wordt het door de conclusie, volgend op de dubbele punt aan het einde van het vers. Met niets wordt iets gezegd. Wat daadwerkelijk gezegd wordt, is aan de lezer. Daarmee krijgt het gedicht een grenzeloze ruimte waarin betekenis vrij spel heeft.

Bedwelmend
Licht teleurstellend is een stijlbreuk in twee gedichten door het gebruik van uitroeptekens. Uitroeptekens vestigen aandacht op taaluitingen, in het geval van Janssen gaat het om uitroepen van afschuw of verontwaardiging. De dichteres keert zich hier tegen haar eigen poëtica. Ook maken de vlakkere gedichten, hoewel ze heus niet slecht zijn, de leeservaring minder intrigerend. Toch zijn dit slechts kanttekeningen bij een sterke bundel. Janssen werkt met een intrigerende poëtica die ze vrij consistent in haar poëzie doorvoert. Bijzonder is ook dat ze al bij haar debuut haar metier beheerst. Geen gehakkel, maar weloverwogen poëtisch taalgebruik en fascinerende metaforiek. Janssens Papaver werkt inderdaad bedwelmend.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

dinsdag 5 juni 2007


Gedichten eten

Mark Strand

LITERATUUR-LEZING 
In het Academiegebouw aan het Domplein organiseerde op 25 mei het SLAU in samenwerking met Uitgeverij De ArbeiderspersUniversiteit Utrecht en de Nederlandse Ambassade een zeer heugeniswaardige literaire avond rondom de publicatie van een bundeling vertaalde poëzie van de gelauwerde Amerikaanse dichter Mark Strand, die speciaal 'for the occasion' naar hartje Utrecht was getogen. Een dikbuikig programma vol voordrachten, anekdotes en zijpaden. 
tekst: Merijn Schipper | beeld: SLAU



In de Senaatszaal, die met portretten van inmiddels sinds lang ontslapen hoogleraren is bekleed, was geen stoel onbezet. Voor de schouw waarvandaan de koningin goedlachs over het projectiescherm op de gegadigden neerzag, zaten achter een rij tafels Mark Strand, de vertalers Esther Jansma en Wiljan van den Akker en dichteres Tjitske Jansen.

Gedichten eten, de titel van de bloemlezing, was de rode draad van de bijeenkomst. Een zeer ambitieus programma was het, dat zelfs enigszins moest worden ingekort. Niet alleen werd het boek gepresenteerd, ook werd een brug geslagen naar de hedendaage generatie dichters gerepresenteerd door Tjitske Jansen en werd iets verteld over hoe poëzie poëzie voortbrengt, hoe bijvoorbeeld Strand geïnspireerd werd door een gedicht van Carlos Drummond de Andrade, waarop Jansma weer een eigen versie schreef, waarbij overigens ook een aantal fragmenten vertoond werden van een film over de gedichten en het leven van de Braziliaanse dichter.

Toch, van een 'overkill' te spreken, zou schromelijk overdreven zijn. Niet alleen is de poëzie van Mark Strand onovertroffen, maar ook de vertaling leek te staan als een huis. In beide talen mooie woorden, ritmisch kloppend, muzikaliteit, humor. De bedrieglijke eenvoud van Strands poëzie heeft iets weergaloos.



Ook het carambol-effect van poëzie was boeiend. Een gedicht van De Andrade - dat op solide wijze in het Portugees werd voorgedragen door Michaël Stoker - gevolgd door de voordachten van Strand en Jansma van hun eigen, erop geïnspireerde gedichten, gaven op inzichtelijke wijze het doorleven weer van poëzie in poëzie, zonder dat het aan originaliteit hoeft in te boeten.

Om ervoor te zorgen dat de avond iets van frisheid zou behouden, grapte dichteres Jansma, was ervoor gekozen om een jonge dichteres erbij te betrekken die net zo klakkeloos de genreregels aan haar laars lapte als Strand. Haar voordracht was wervelend en daverend applaus galmde door de ruimte.

Zelfs de vragenronde was boeiend. Waar Strand zijn inspiratie vandaan haalde, hoe hij zijn gedichten schreef: "When I write, I want to get it right. Therefore I mistrust the first thing that comes onto the paper." Met een van zijn mooiste gedichten, 'My name', sloot de avond. "I thought when I wrote this one I hit something." Een avond om nog even bij te blijven hangen.

Eerder gepubliceerd op Sapsite