zondag 24 april 2011

Yves T'Sjoen (red.) - De tegenstrijdige generatie. Dichters van de jaren zeventig

Om te openen in de trant van een recente kritiek van de nieuwe Brouwers door Marja Pruis in de Groene Amsterdammer: ik denk niet dat het heel moeilijk is om een enthousiaste, intelligente recensie te schrijven van de bloemlezing van Yves T'Sjoen De tegenstrijdige generatie. Dichters van de jaren zeventig.
Er is namelijk veel te zeggen over de bloemlezing. Maar eerst: hoe ziet deze eruit? Opgenomen is een greep uit de Vlaams/Nederlandse (babyboom) generatie dichters tussen grofweg de Zestigers en de Maximalen. Het zijn dichters die volgens T'Sjoen (1966), docent moderne Editiewetenschap en moderne Nederlandstalige literatuur te Gent, in de loop van hun carrière de aandacht van de kritiek verloren. Zij werden geboren tussen 1944 en 1954 en debuteerden tussen 1968 en 1984. Opmerkelijk aan de bloemlezing is dat de dichters zelfstandig en op uiteenlopende wijze hun gedichten selecteerden. Hierover later meer.
Geen (tegenstrijdige) generatie
'De gemeenschappelijke karakteristiek die deze dichters verbindt, is dat ze met zijn allen weigeren een generatie te vormen' schrijft T'Sjoen in zijn wollige inleiding. Maar waarom dan een bloemlezing samenstellen? Hierop geeft de auteur geen antwoord. Daarnaast ontbreekt een steekhoudende argumentatie bij zijn keuze voor de zeventien opgenomen dichters.
Zo blijft onduidelijk waarom hij geboortejaren van de dichters van belang acht. T'Sjoen claimt dat het hem om de generatie van de jaren zeventig gaat, maar het is een blijk van willekeur dat sommige dichters voor 1970 en na 1980 gedebuteerd blijken te zijn. Als je toch met de Franse slag selecteert, had Anneke Brassinga (1948, debuut 1987) evengoed opgenomen kunnen worden; onbeargumenteerd blijft waarom niet voor andere dichters is gekozen. Waar T'Sjoen in zijn inleiding zelf achter komt, is dat impopulariteit bij de kritiek geen criterium is: Nolens en Gerlach bleken ruim besproken – wat overigens ook geldt voor Stefan Hertmans, Hester Knibbe en Willem Jan Otten.
Draak van een inleiding
Mogelijk komt het doordat Uitgeverij Meulenhoff geen literair redacteur meer in dienst heeft, want beter dan in Stem en tegenstem (2004) en De gouddelver(2005) slaagt T'Sjoen erin tot in het uiterste te verhullen wat hij bedoelt. Zo gebruikt hij in de inleiding de woorden 'nieuwrealistische' en 'neorealisme'. Hebben deze woorden beide betrekking op dezelfde concept? Zo ja, waarom die afwijkende schrijfwijze?
De wereld is oneindig complex, maar T'Sjoen weet hem nog veel ingewikkelder te maken. In plaats van de 'onbekommerde poststructuralist' uit te hangen had hij het lef moeten hebben positie te kiezen en zijn keuzes te motiveren. Zijn inleiding had hij beter kunnen indikken tot: 'De opgenomen dichters heb ik gekozen omdat ik hun werk/hen (voorkeur te omcirkelen door T'Sjoen) leuk vind en omdat ze naar mijn zin maar weinig in de kritieken besproken worden. Toen duidelijk werd dat ik met mijn selectiecriteria erg vluchtig en ondoordacht te werk ben gegaan omdat bleek dat verschillende dichters wel degelijk veel aandacht kregen van de kritiek, heb ik mijn koers niet gewijzigd. Ik vreesde Nolens aan een volgende drankstuip te helpen en zag de nagels van Gerlach al in de lak van mijn auto. Omdat het samenstellen van de bloemlezing mij verveelde, heb ik de dichters gevraagd zelf gedichten aan te dragen.' Het had een paar bomen gespaard.
Domper voor de dichters
Het moet toch beetje lullig zijn om in deze bloemlezing te staan. Ten eerste krijgen de dichters de reputatie slecht opgepikt te worden door de kritiek. Door de keuze voor de gedichten uit handen te geven ontbreken ten tweede overkoepelende (kwaliteits)criteria. Dat is vooral vreemd omdat T'Sjoen de dichters 'hun plek' wil geven. De dichters kregen een eigen plek toegewezen en ongearticuleerd blijven hun eigen selectiecriteria. Zodoende slaat deze 'generatiebloemlezing' de plank mis: er wordt geen overzicht geschapen. Ten derde wordt hun werk door de bunker van T'Sjoens inleiding gevrijwaard van lezing. Nu ja, misschien zijn er twintig mensen te vinden, dichters en recensenten incluis. Het gaat dan ook niet om kwantiteit, maar om kwaliteit.
Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 13 april 2011

Esther Jansma - Mag ik Orpheus zijn?

TEGEN VOORINGENOMEN KRITIEK

In de voorjaarsaanbieding van de Arbeiderspers stond een merkwaardige aanbeveling van Piet Gerbrandy bij de essaybundel Mag ik Orpheus zijn?'Esther Jansma moet ophouden literatuurtje te spelen'. Als je tegen één dichteres zoiets niet moet zeggen, dan is dat Jansma wel.

Volgens Jansma hebben recensenten als Gerbrandy een vooringenomen houding tot haar werk. Als ze poëzie schrijft over historische onderwerpen wordt dat alleen op waarde geschat omdat ze als archeologe 'legitiem toegang zou hebben tot geschiedkundige thema's', in plaats van dat er naar de literaire kwaliteit van haar teksten wordt gekeken. Andere gedichten worden door dit soort critici pas gewaardeerd als ze naar haar persoonlijke leven verwijzen en soms krijgt ze zelfs de opdracht zich op vrouwelijke zaken concentreren.

Tegen biografisme
Hoewel ze zichzelf als referentiepunt neemt, zijn de stilistisch mooie essays te lezen als een algemeen verweerschrift tegen vooringenomen kritiek. De algemene aanname is volgens Jansma nog steeds 'dat vrouwen schrijven uit therapeutische motieven, om te bevestigen wat ze al weten of om te wennen aan wat vreemd is'. Een gevolg is dat het 'lyrische ik' in door vrouwen geschreven poëzie al snel geïdentificeerd wordt met een 'vrouwelijk ik'. Daardoor boet hun poëzie aan kracht in, want een 'vrouwelijk ik' verwijst al gauw een naar een persoonlijke weergave van haar auteur. Je kunt Jansma hierin geen ongelijk geven en het is opmerkelijk dat critici als Gerbrandy, groot geworden in de traditie van het toonaangevende literaire tijdschrift Merlyn, deze les uit het oog hebben verloren. Dat tijdschrift stond een zuiver tekstgerichte literatuurkritiek voor, die biografisme schuwt.

Hoewel een steriel anti-biografisme nooit goed kan zijn – het is eerlijker een debuut aan andere debuten te meten dan aan het werk van een routinier – is het terecht dat Jansma dit onderwerp aankaart. Maar het punt van Jansma komt helaas niet goed uit de verf. Bij de eerste twee essays komt dat vooral door hun ondoorzichtige structuur. Het eerste is een 'abecedarium' waarin zij haar biografie en poëtica uiteenzet. Het tweede illustreert op een evengoed fragmentarische wijze hoe Jansma leerde met literatuur van perspectief of personage te wisselen. Doordat een context hierbij steeds ontbreekt, ontbreekt helderheid en blijft veel slechts bij effect. Je blijft bijvoorbeeld gissen naar wat Jansma er precies toe dreef om zichzelf als kind van de trap te gooien.

Het verdriet van Orpheus
Inzichtelijker van structuur zijn de laatste twee essays. Daarin illustreert ze haar weinig biografische werkwijze en de biografische manier waarop dit geïnterpreteerd wordt. In het laatste essay opent Jansma expliciet de aanval op de biografische kritiek. Helaas is de argumentatie van Jansma niet overal even overtuigend. Neem de interpretatie van het gedicht 'Het verdriet van Orpheus'. In dit gedicht droomt een lyrisch ik van een man die op dit 'ik' wacht. Die ik-figuur wordt echter opgehouden.

In de interpretaties van de kritiek maakt men van de man Orpheus en van het lyrische ik Euridice. In Jansma's eigen interpretatie laat ze het lyrische ik Orpheus zijn, wat mag blijken uit het feit dat de man in het donker staat te wachten en niet in het tegenlicht. Jansma stelt dat de verborgen redenatie achter deze interpretatie van de kritiek als volgt werkt: 'het gedicht heeft een titel met de naam Orpheus erin, het gedicht is geschreven door een vrouw, in het gedicht is sprake van een ik, het 'lyrische ik' moet dus vrouwelijk zijn en de spreker is daarmee automatisch Euridice'.

Biografische of interteksuele misinterpretatie?
Dat klinkt logisch, al kan Jansma zich evengoed vergissen: wellicht is er geen sprake van een biografische misinterpretatie, maar klinkt de wijze waarop tot nog toe is gekeken naar de Orpheusmythe door in de interpretaties van haar gedicht. Dat blijkt alleen al uit het feit dat Jansma zich, misschien wel voor het eerst in de literatuurgeschiedenis, voorneemt om van Orpheus nu eens niet per se man maken en van zijn object van liefde een vrouw. Interpretatie zonder externe interferentie is erg lastig.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 23 maart 2011

Verslag van de Dag van de Literatuur

EEN RIJK LITERATUUR FESTIVAL VOOR SCHOLIEREN

In de Doelen te Rotterdam werd op donderdag 17 maart een groot literair festival georganiseerd. Scholieren zijn van heinde en verre toegestroomd voor de Dag van de Literatuur. Het theater is afgeladen.

Asfaltfeeën
Asfaltfeeën
Tout le monde is aanwezig: Christine Otten en Kader Abdolah, schrijvers van respectievelijk het boekenweekessay en -geschenk, Saskia de Coster, Abdelkader Benali, Annejet van der Zijl en Joost Zwagerman; het is maar een kleine greep uit het ruime aanbod van auteurs dat te beluisteren is. Het dichtersduo Kila & Babsie geeft een voordracht in stereo en Alexis de Roode, van wie onder andere een gedicht in een korte animatiefilm van Sander Alt vertoond wordt, heeft de leerlingen bij zijn voordracht in zijn greep.


Cross-overs
Naast algemene voordrachten zijn er ook veel cross-overs met de andere kunsten. Een daarvan is 'Asfaltfeeën', doorgaans een drie-eenheid van de dichters Ingmar Heytze, Ellen Deckwitz en Cor van Ingen. De bassist Van Ingen, op tour met Spinvis, is ditmaal vervangen door gitarist Johan Borger en singer-songwriter Marten de Paepe. Het optreden blijkt een succes. De Paepe zingt, de muziek, afwisselend soundscape en melodie, ondersteunt de voordrachten als een schouder de kolf van een geweer. Het laatste nummer 'Linda', een gedicht van Dennis Gaens op housemuziek, is een knallende afsluiting en een spervuur van applaus volgt.

Ook in het erop volgende optreden betreedt Deckwitz de planken, opnieuw in combinatie met een andere kunstvorm. Ditmaal gaat het om een samenwerking met twee dansers van het Scapino Ballet. Een gespierde, half ontblote danser start. Plotsklaps stijgt het door hormonen gekatapulteerde gegiebel van de meisjes. Deckwitz begint haar voordracht,een danseres komt het podium op en allengs neemt het gegiebel neemt af. Een paar minuten verder en de zaal zit ademloos te kijken naar een goed getimed, prachtig beeldende combinatie van beweging en taal. Op een kleine interruptie van een enkele leerling na wiens spanningsboog te kort is, houdt deze combinatie van dans en poëzie de aandacht tot het einde aan toe vast.
Barbara Stok
Barbara Stok


Er zijn ook andere, nog meer van de geschreven letteren afwijkende optredens. Striptekenaars Barbara Stok en Peter de Wit bijvoorbeeld, die achtereenvolgens de bühne betreden. Stok bijt het spits af met een lezing die ze begeleidt door een projectie van beeld uit haar boek Dan maak je maar zin (2009). Het is fascinerend in hoeverre de gelaatstrekken van Stok overeenkomen met haar hoofdpersonage. Ook hier weer geldt, leerlingen zijn lacherig aan het begin, daarop worden ze stiller en luisteren serieus. De grappen die in haar verhalen zitten, grappen die om de een of andere manier vaak met een soort 'lulligheid' of een 'mooi is dat' te maken hebben worden niet altijd opgepikt door de leerlingen. Eenzelfde soort receptie valt Peter de Wit ten deel die na haar aantreedt.

Veel te zien en te beleven
Ook buiten de zalen is er genoeg te zien. Er staat een woud van houten bomen, een 'twittertuin', waar je zelf beschreven post-its in de vorm van vogeltjes kunt opplakken. Er is een plek waar je voor een camera in een minuut je favoriete boek mag aanprijzen. Je kan tijdens het Literair spreekuur literair advies inwinnen bij de ervaren schrijvers en redacteurs Wiegertje Postma en Oskar Kocken. Kocken vertelt dat er veel verschil in schrijfniveau is: 'het is af en toe alsof je bij Kunst & Kitsch zit'. De meest aan de leerlingen gegeven tip is dat ze minder moeten uitleggen in hun teksten: 'Show, don't tell', zegt Postma.
In een van de twee publieke hallen zijn een aantal literaire bladen vertegenwoordigd, zoals de Boekenkrant en Passionate, en enkele uitgeverijen als Lemniscaat en Noordhoff, uitgever van de Lijsters. Daarnaast wemelt het van de striptekenaars die ter plekke tekenen en hun strips aanbieden. Ook zijn verschillende stripbladen aanwezig. Zone 3500 bijvoorbeeld, dat volgens redacteur Robert van der Kroft, striptekenaar van Claire en Sjors en Sjimmie bij navraag toch best literair genoemd kan worden. In Nederland hebben strips een lage literaire waardering, maar in Frankrijk of de VS is dat anders. In strips worden verhalen verteld en het gaat om de wijze waarop die zijn weergegeven. Die kan best literair zijn.

Hoewel de meeste strips van verhalende aard zijn, gaan ook poëzie en strips goed samen. Dit stelt Johan van Rooij, een van de oprichters van De lijn, een stripblad voor beginnende striptekenaars. Van Rooij laat een mooi voorbeeld zien: een verstripping van een gedicht van Jules Deelder door Linda van Bruggen, waar beeld en gedicht elkaar op poëtische wijze aanvullen.

Schimmig
De scheidslijn tussen de visuele en de tekstuele media mag schimmig zijn, het is op zijn zachtst gezegd wel opvallend dat er in de openbare ruimte amper een roman of dichtbundel te vinden is. Is het exemplarisch voor het in toenemende mate verdwijnen van de fysieke boekhandel? Of een toonbeeld van de ontlezing waarvan de wortels wellicht al in de lesprogramma's van de middelbare scholen te vinden is? In ieder geval is er geen reden voor het ontbreken van de geschreven letteren, in tegendeel. Dat is jammer, want bij de Dag van de Literatuur zou je verwachten dat er daarvan juist veel te zien zou zijn.

Fotografie: Fred Ernst
Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 9 maart 2011

Y.M. Dangre - Meisje dat nog moet

HET ALFABET VAN MIJN KLAPPERENDE TAAL

Een klein half jaar na zijn romandebuut verschijnt nu Y.M. Dangres (1987) eerste dichtbundel. Meisje dat ik nog moet is strak gecomponeerd met romantische gedichten vol sterke beeldspraak en (jeugdig) ongeduld.

Voor een debuutbundel heeft Meisje dat ik nog moet bijzonder hechte samenhang. Hij is opgebouwd uit vijf gedichtenreeksten, verdeeld over drie delen. De titels van die delen zijn 'Meisje', 'Wij bidden u' en 'Gratia plena'. Hieruit zijn meteen twee belangrijke, sterk met elkaar verweven karakteristieken van de bundel te destilleren. De bundel bulkt van het verlangen en heeft een religieuze feel.

Gratia plena
Die feel is onder meer het gevolg van het voorkomen van woorden die met religie van doen hebben, zoals als 'bidden', 'psalm' en 'godin'. Ook het gebruik van religieuze Latijnse spreuken draagt daaraan bij. Zo komt het gratia plena voor in de eerste regel van het Weesgegroet. De gedichtenreeks 'een gedicht voor Marie' versterkt die associatie.

Dat Dangre goden en mythische figuren (zoals de muze) aanhaalt, draagt eveneens bij aan dat religieuze randje. Dit geldt ook voor het eenvormige uiterlijk van de gedichten. Dangre gebruikt weliswaar een vrije versvorm, maar de verzen binnen de gedichtenreeksen hangen door hun homogene uiterlijk sterk naar vaste versvormen. Het geeft Dangres gedichtenreeksen een rituele bijklank, het zijn haast rozenkransen.

Erotiek
Ook verlangen is in Meisje dat ik nog moet een belangrijke karakteristiek. In elk van de gedichtenreeksen zit iets perfects, begeerlijks of ongrijpbaars dat bezongen wordt. 'Aurora pro nobis' uit het eerste deel van de bundel is zo'n huldeblijk aan de perfectie van aurora, (afhankelijk van de interpretatie van dit gedicht) het natuurverschijnsel of godin. Hetgeen waarnaar verlangd wordt is meestal van erotische aard. In 'wij bidden u' is 'Vivaldi' een erotisch vierluik over de (menselijke) seizoenen en wordt in 'onze woonst' gedicht over een dichtgeslibd huwelijk met nadruk op een uitgeblust seksleven.

Soms gaat het begeerlijke of ongrijpbare om iets anders dan om lichamelijke erotiek. Vooral in 'de sargedichten', waarin de dichter zich uiteenzet met zijn muze, is daar sprake van: hij wil met haar samensmelten. Die muze zit

in mijn naam, mijn faam,
en het alfabet van mijn klapperende taal

En in deze klankrijke taal ze is van hem alleen.

geslepen met de tanden van mijn ziel,
achternagezeten door de manken van van mijn lier,

Al blijft ze uiteindelijk onvangbaar, zoals blijkt uit deze prachtige paradox die aan je verstand lijkt te ontsnappen:

want ongrijpbaar klapt zij mij toe
in de wolfsklem van dit gedicht.

Hubris
In de drang één te worden met het goddelijke schuilt echter een groot gevaar. Door de goden te tarten en je daardoor verheffen boven het menselijke, maak je je schuldig aan hubris. Wie iets afweet van de klassieke mythen, tragedies en epen, moet bekend zijn met de zware straffen die op deze vorm van hoogmoed kunnen volgen. Dangre echter, blijft manisch proberen zijn muze in hem op te nemen: 'Wanhopig vreet ik van haar beeld'. In het laatste – dertiende – gedicht van de reeks, dat in tegenstelling tot de andere gedichten in de verleden tijd is gesteld, heeft dit 'eten om deel van haar te worden' een voor schrijvers afschuwelijk gevolg:

Er woonde een heel kleine muze in mij,
een Grieks Roodkapje dat zei: ik ben jou
moe, want ik ben zo vermoeiend.

Ja , er woonde een heel kleine muze in mij en ik
was haar dakloze, haar van de daken schreeuwende,
haar hartslag die nooit de mijne werd en stil was
als schrikdraad. Ondertussen zocht mijn pen de taal
van haar handen die mij openzetten, gaten
maakten in wat ik zei en vergeefs verzweeg
terwijl zij zelf zweeg en dieper doorzakte
in mijn hart als in een eeuwenoude fauteuil
waarin onze stilte nu voorgoed een pijp rookt.

Door haar te willen vangen rest nu alleen nog een rokende stilte. Welke straf Dangre zal moeten betalen voor zijn hubris is onduidelijk, waarschijnlijk de eeuwige dood en de vergetelheid – zoals het overigens met de meeste auteurs afloopt. Of hij met zijn dichterlijk debuut de goden daadwerkelijk heeft kunnen tarten, is echter de vraag. In de overigens zeer boeiende poëzie ontbreekt een zekere rust. In een zinsdeel als 'Aurora, vrouw van diepten / in mijn ochtend', klinkt het woord 'mijn' wat opgeklopt in de oren en soms staat er een woord teveel: 'De gekke meid palmt mij helemaal / in, trekt baantjes in mijn bloedvaten'. Het woord 'helemaal' in de eerste regel is al geïmpliceerd. Niettemin is Meisje dat ik nog moet een bundel met een kloppend hart die erom vraagt om te worden gelezen.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

vrijdag 21 januari 2011

Lieke Marsman - Wat ik mijzelf graag voorhoud

EEN MOOI DEBUUT VAN MARSMAN

Lieke Marsman is nog maar pas droog achter de oren. Dat dit geen barrière is voor een interessant debuut, blijkt uit Wat ik mijzelf graag voorhoud. Het is een coherente bundel die her en der een beetje ruw is, maar op gepolijste vloeren is het makkelijk uitglijden.

In de winter van 2010 was echter al genoeg sprake van gladheid om een punt van te willen maken. Laten we voorbijgaan aan haar voorliefde voor vergelijkingen met 'als', die paar wollige fraseringen, die enkele voorvallen van kinderlijk taalgebruik en dat ene onduidelijke beeld. Een kniesoor die daarover valt. Het sop is de kool niet waard.

Literaire estafette
Ook al schuurt het hier en daar een beetje, Wat ik mijzelf graag voorhoud is een bundel vol mooie, grappige en soms ontroerende vormvrije gedichten die je graag wilt herlezen. De stijl die Marsman veelal hanteert, is noch metrisch, noch erg melodisch te noemen. In veel gevallen doet die stijl wetenschappelijk aan. Haar schrijfwijze lijkt een filosofische redenatietrant, maar is uiteindelijk een vorm van literaire estafette: steeds wordt een woord of onderwerp uit de vorige regel opgenomen in de volgende. Het maakt dat je allengs dieper in die poëzie getrokken wordt. Dat wordt meteen al kenbaar in het openingsgedicht van de bundel:

[...]Het fijne aan geraakt worden
is dat het niet lang hoeft te duren om lang
te blijven duren en het vreemde aan geraakt zijn
is dat het nagalmt en nastampt en toch ben je
er stil van. Het mooie aan het woord stil is dat het
iets zegt over geluid en beweging en het bijzondere
aan geluid is dat het bestaat uit beweging.

Vaak verandert de betekenis een beetje, maar dat is te weinig om de interne logica te verstoren. Dat is niet alleen zichtbaar in het 'geraakt worden' en 'geraakt zijn' uit het fragment hierboven, soms is het verschil tussen het begin en het eind van een gedicht groter dan je zou verwachten. Tijdens het lezen heb je maar amper door hoe je afdwaalt van het begin. In die 'afdwalingen' doet Marsman denken aan de onlangs met de Constantijn Huygens-prijs bekroonde A.L. Snijders, die in zijn zkv's (zeer korte verhalen) daarin excelleert.

Het spel dat literatuur is
Dat deze estafettestijl filosofisch aandoet is wellicht niet zo vreemd: Marsman studeert Wijsbegeerte aan de UvA. Niet dat we met die kennis met gekruiste armen achterover kunnen zijgen, en tevreden en besmuikt voor ons uit kunnen knikken. Literatuur is een voorwaardelijke aangelegenheid, doen alsof, een 'jezelf iets voorhouden' dat alleen door te schrijven en te lezen werkelijk wordt.

Anders gezegd, literatuur is een spel en dat lijkt Marsman terdege te beheersen. In het vierdelige titelgedicht neemt ze zichzelf danig op de hak: 'De hele dag draag ik mezelf / boven mezelf uit. // Vlieger, waterkruik, gestorven keizer'. Omdat bijna al haar spullen tweedehands zijn, doet ze daarnaast soms alsof ze arm is en op andere dagen noemt noemt ze die spullen vintage. De zelfspot springt ook op existentieel niveau van het gedicht af: 'Op andere dagen kan ik het donker niet beschrijven, / behalve met het woord: present.' Want ook met het woord 'present' weet ze zichzelf voor de gek te houden: 'In het Engels betekent dat cadeau, bedenk ik me / waarna ik de hele dag gelukkig ben'.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

maandag 6 december 2010

Anneke Brassinga - Ontij

RATIONELE ROMANTIEK

Het stormt op het voorplat van Anneke Brassinga's nieuwe bundel. Stug koerst er een stoomschip door de slagregens en de woeste golven. De titel Ontij is zowel in kapitale blokletters als cursief gedrukt. Het tweeledige beeld van het machinale schip en de hoge zee, en de dubbele typografie zijn tekenend voor Brassinga's poëzie.

Dit tweeledige beeld blijkt bijvoorbeeld uit het binnenwerk. De bundel bestaat uit 42 gedichten en één pentekening die gerelateerd is aan een van de gedichten. Ze zijn verdeeld over verschillende reeksen en afdelingen, en zijn in twee soorten poëzie in te delen: autonome verzen die volledig van eigen makelij zijn en gedichten die gedeeltelijk van anderen zijn; in Ontij staan ook collages en vertalingen.

Merlinisme & Romantiek
Brassinga's klankrijke autonome poëzie, die het grootste gedeelte van de bundel in beslag neemt, balanceert op het snijvlak van Merlinisme en Romantiek. Dit wil in haar geval zoveel wil zeggen dat ze haar rationele, construerende, soms Kouwenaarachtige aanpak verenigt met de overweldigende ervaring van de natuur, gevoelens en het onbewuste.

Iets dergelijks speelt bij de zes collagegedichten uit de aan L.Th. Lehmann opgedragen reeks 'Collagehommage' die zijn samengesteld uit regels van Lehmann en haarzelf. Hierin zijn hun verschillende stijlen terug te zien die als schip en zee met elkaar spelen: Lehmann met metrische eenduidige regels, Brassinga met complexere versregels.

Uitersten
Met name in haar autonome poëzie schroomt Brassinga niet om uitersten te combineren. Liederlijke frasen als 'Waterroos en zonnedauw zullen zodra / het schiere mij opneemt, mislukte levensbewegingen / alsnog volvoeren, sierlijk, gerust' gaan schouder aan schouder met soepele zinnen als 'ik was / de gewoonste zaak van de wereld'. Inversies, zinnen waarvan de logische woordvolgorde is omgedraaid, zoals: 'kon ik / het krijtwit kind hem sturen' vind je samen met alledaagse zinsstructuren. Veelvoorkomende archaïsmen en gewichtige woorden zoals 'verfoeisel' en 'onbeschroomden' worden regelmatig gepaard aan frisse, grappige woorden als 'suizendse' en 'margarinegatenkaas'. Bestaande, soms sleetse uitdrukkingen zoals 'Joost mag het weten', kom je in hetzelfde gedicht tegen als waarin Brassinga schrijft dat de 'ik' de 'zonneschijn aan duizend splinters' trapt, wat toch wel voor origineel mag doorgaan.

Ondanks het schommelende karakter van haar gedichten, heeft Brassinga wel de neiging gedichten af te ronden met conclusies en uitsmijters in plaats van ze open te laten. Dat maakt soms dat haar poëzie wat geconstrueerd overkomt. Uit die wijze van afronden, spreekt een poëtica: de idee dat een gedicht een gesloten eenheid is in plaats van een voor de interpretatie oneindig open domein. Wie eenmaal de kern van een van haar gedichten heeft gevat, heeft haar betekenis. Er hoeft niet verder te worden gezocht.

Humor
De humor in Ontij lijkt dat eveneens te suggereren: zoek niet verder, neem het niet zo serieus. Kijkend naar de titels van de verschillende afdelingen bijvoorbeeld komt 'Hommagecollage' een beetje gemakzuchtig over, alsof de gedichten de verdienste zijn geweest van hobbyistisch knip- en plakwerk. Iets dergelijks geldt voor 'Germanismen', de kop van de vier verdienstelijk uit het Duits vertaalde gedichten van Hilde Domin en Ingeborg Bachmann die als derde dichtsoort de bundel afsluiten. Hun gedichten zijn geen grappen, de vertalingen evenmin. Ze zijn steengoed. Waarom ze met zo'n titel relativeren?

Brassinga's gedichten in Ontij zijn beeld- en klankrijk. Maar veel meer dan in IJsgang, haar vorige bundel, lijkt Brassinga zich te verliezen in woelige, dichterlijke constructies. De plechtstatige archaïsmen en inversies springen dermate in het oog dat ze afleiden van de gedichten in hun totaliteit. Er ontbreekt daardoor een levendigheid die veel hedendaagse poëzie juist zo fris en ongrijpbaar maakt. Je kunt je afvragen of de dichteres niet gebaat is bij een paar afleveringen van 'Oh Oh Cherso' om van die geconstrueerdheid weer een beetje los te komen.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

vrijdag 3 december 2010

A.H.J. Dautzenberg - Vogels met zwarte poten kun je niet vreten

MORAALRIDDES OPGELET! NIET VOOR WATJES


Wie aan Vogels met zwarte poten kun je niet vreten begint, moet zowel een dikke huid als een sterke maag hebben. Daarnaast is bovendien een heilig geloof in fictie belangrijk: dat zij zich in het imaginaire ophoudt en de werkelijkheid alleen op voorwaardelijke wijze binnentreedt. Debutant A.H.J. Dautzenberg schreef met deze verhalenbundel een collectie die je niet onberoerd laat.


De bundel kan tegenstrijdige gevoelens en gedachten losmaken. Dautzenbergs doorgaans goedgeschreven verhalen zijn moreel verontrustend, pervers, abject, schokkend en vervreemdend. Wie ze leest, kan lijntjes leggen naar George Bataille, Marquis de Sade, naar Manon Uphoffs befaamde Poep-verhaal, naar J.M.A. Biesheuvels absurdistische vertellingen en naar experimenteel proza à la Jorge Luis Borges.

Ontwrichtend absurdismeDe bundel bevat een aantal ontwrichtende verhalen. Bijvoorbeeld over een meisje van een jaar of dertien dat de vader van een vriendje tot seks verleidt, of over een jongen die voor kerst twee boksende negers in een doos krijgt, die soms met elkaar vrijen en die nogal akelig aan hun einde komen. In een ander verhaal vertelt een meisje aan een verslaggever hoe ze een paar dagen in de woestijn overleefde door het zaad van haar vader te drinken. Evengoed gruwelijk is het verhaal waarin een steniging van een jong meisje bijgewoond wordt door twee enthousiaste westerlingen.

De absurdistische situaties en onverwachte wendingen waarmee Dautzenberg je om de oren slaat, maken de bundel daarentegen erg fascinerend. In het verhaal 'Glückauf!' verandert de hoofdpersoon een aantal keer van geslacht en personage. Wat dat betreft doet het denken aan twee verhalen van Julio Cortázar, waarin soepel van perspectief ('Zuster Cora') en protagonist ('Alle branden de brand') wordt gewisseld. In andere verhalen heeft iemand een kraantje op haar rug waaruit water komt, wordt een directrice van een groot concern door Eskimo's gekidnapt of bruist iemands hoofd.

JurgenEen enorm grappig en knap verhaal is 'Jurgen'. Het beschrijft de vrijpartij van twee geliefden. Het meisje heeft net een grote boodschap gedaan en omdat ze haar billen niet goed heeft afgeveegd, moet de jongen walgen, al probeert hij het te maskeren. '"Ben je er niet helemaal bij, Jurgen?" Als ze opgewonden is, dan noemt ze me Jurgen. Waarom eigenlijk? Ze wil het me niet zeggen. Ik heet Guido'.

Als ze bijna klaarkomt, knijpt hij haar billen stevig samen, zodat geen bacterie meer kan ontsnappen en noemt haar Astrid – maar dat vindt Marly niet zo leuk en dus zet ze haar heupen op slot. De meesterlijke dialoog die zich daarop ontspint, is intens grappig, en zonde om hier prijs te geven. Ook dit verhaal is absurdistisch: Guido ontsnapt tijdens de vrijpartij op volstrekt geloofwaardige wijze verschillende malen naar een andere werkelijkheid waar twee alternatieve versies van hem verblijven.

Neosemantiek
De schokkende, experimentele en soms erg grappige verhalen voorkomen dat de bundel eentonig wordt. Als er dan toch één gemene deler is, is dat het procedé waarmee Dautzenberg geregeld het absurdisme zijn verhalen inzuigt. Hij voorziet in die gevallen een begrip van een andere betekenis dan je zou verwachten op basis van de woorden waaruit het samengesteld is. Je zou dit wellicht neosemantiek zou kunnen noemen. Om die met enige vanzelfsprekendheid geponeerde neosemantische begrippen laat hij een verhaal ontspinnen. Voorbeelden zijn 'Herfstgevoelig', 'Het wilde denken' en 'Het vreemde gevoel'. Ze verwijzen respectievelijk naar een vorm van overspannenheid, van irreëel denken en naar een vorm van aandrang.

Dautzenbergs bundel, waarvan het voorplat en de titel overigens sterke gelijkenissen vertonen met Thijs de Boers debuut Vogels die vlees eten, maar die er inhoudelijk sterk van verschilt, brengt een opmerkelijk geluid in de Nederlandse letteren. Een geluid dat morrelt aan het geweten, omdat Dautzenberg in zijn bundel, zoals een van de personages te kennen geeft, de ethiek afgezworen heeft.


Gepubliceerd op 8WEEKLY

dinsdag 9 november 2010

Thijs de Boer - Vogels die vlees eten

TRAGIHILARISCHE GEKTE

Thijs de Boer, winnaar van de Hollands Maandblad prozaprijs 2008, heeft met Vogels die vlees eten een overtuigende bundel korte verhalen geschreven. De protagonisten bevinden zich in nagenoeg uitzichtloze situaties, maar dit levert geen sombere verhalen op, integendeel.

De bundel bestaat uit tien verhalen die op een na vanuit de eerste persoon geschreven zijn. Vaak is er met de personages wat aan de hand: ze missen de regie over hun leven. Daarbij lijken ze net een beetje gekker dan alleman. Gek op een wijze die doet denken aan de personages van D. Hooijer in Sleur is een roofdier: gekte die uiteindelijk toch misschien niet zo vreemd is.

Ketamine
Gekte is in Vogels die vlees eten een belangrijk thema. Soms spelen drugs of medicijnen bij die gekte een rol, zoals in het verhaal 'Ketamine', waarin de hoofdpersoon en zijn broer een aaneenschakeling van trips meemaken dankzij het gebruik van ketamine. Ketamine is een narcosemiddel dat in de diergeneeskunde wordt toegepast, maar ook als partydrug in omloop is. De jongens, wonend in 'een huis op wielen in het bos', onderhouden zichzelf doordat de broer proefpersoon is bij een laboratorium voor pijnbestrijding. Bovendien komen de jongens via dit kanaal aan hun drugs. De protagonist manipuleert de vragenlijsten van het laboratorium, opdat de onderzoekers hun toelage van ketamine niet zullen terugdraaien.

Die ketamine werkt geweldig tegen verontrustende vragen, handelingen en gebeurtenissen. De broers gebruiken het dan ook te pas en te onpas, hetgeen tot tragihilarische situaties leidt. Een voorbeeld van zo'n situatie is wanneer de broer het marmeren graf van hun moeder in veiligheid probeert te brengen omdat hij het vergokt heeft. Na het losgebikt te hebben vervoeren ze het marmer met een auto naar een plek waar ze het zullen begraven. De broer die rond middernacht achter het stuur zit, voelt de zon op zijn gezicht branden. Wanneer hij aangeeft dat hij er niet meer tegen kan, wisselt de hoofdpersoon toch maar met hem van plek.

Geestige uitzichtloosheid
Paradoxaal genoeg is het de uitzichtloosheid die Vogels die vlees eten van luchtigheid voorziet. De hoofdpersonen zitten klem in hun eigen wereld. 'Loopdrang', het eerste verhaal uit de bundel, is wat dat betreft emblematisch. Het speelt in een inrichting met een circulaire gang. De protagonist in dat verhaal kan en wil er niet uit, hij wil niet verder, hij wil stilstaan.

Alle hoofdpersonen van de ik-verhalen zijn gelijk te stellen met dat eerste personage in die gang. Ze hebben geen regie over hun leven en De Boer wijkt geen seconde van hun gezichtspunt. Omdat hij zo trouw blijft aan het gezichtspunt van de hoofdpersonen, is het die uitzichtloosheid die de bundel zo geestig maakt. Je ziet ze tollen, maar ze hebben dat zelf niet door.

Structuur
Vogels die vlees eten
 kent weinig variatie in zijn personages. Dat is mogelijk een zwakte van dit debuut. Maar die eentonigheid heeft ook zijn voordelen: het levert een zeer consistente bundel verhalen op. Consistentie is ook terug te zien in de opmerkelijk goede structuur van de verhalen. De wendingen in sommige verhalen riepen bij mij onwillekeurig en haast terloops herinneringen op aan Nabokov's Ultima Thule, een van de beste verhalenbundels ooit geschreven.

Nabokov kan het trottoir laten steigeren als een dronkenman valt. De Boers taalgebruik is minder gestileerd. Dat taalgebruik is niet kaal, maar eerder sec en fris. Bovendien bedient hij zijn proza minder van lopende tekst dan Nabokov. Anders dan de Russische emigré, biedt De Boer zijn verhalen in korte fragmenten aan. Door die korte vorm ontstaan er rustpunten in de tekst, waarin je als lezer de door de tekst opgewekte suggesties doordenkt. Dat geeft iets extra's aan de verhalen en maakt de bundel meer dan waard om gelezen te worden.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

woensdag 9 juni 2010

Niels Bokhove - Awaters spoor, Literaire omzwervingen door het Utrecht van Martinus Nijhoff

UTRECHT IN AWATER, OP HET SPOOR VAN NIJHOFF

Tijdens de acht jaar dat Martinus Nijhoff (1894-1953) in Utrecht woonde, ontstond misschien wel zijn belangrijkste werk. Zowel Nieuwe gedichten(1934) als Het uur U (1936) zagen tussen 1934-1941 het licht. Niels Bokhove schreef met Awaters spoor, Literaire omzwervingen door het Utrecht van Martinus Nijhoff een boeiende vervlechting van de ontstaansgeschiedenis van Awater en Nijhoffs leven in de vorm van een wandelgids.

Aan de hand van een uiteenzetting van de twee hoofdpersonen van Awaters spoorschetst de filosofie- en literatuurhistoricus Bokhove de context waarbinnen 'Awater' (uit Nieuwe gedichten 1934tot stand kwam. Naast Nijhoff is dat zijn vriendin, de classica Josine van Dam van Isselt, die ook buiten de liefde veel voor Nijhoff betekende. Daarop volgen twee wandelingen, vormgegeven aan de hand van 'Awater' en de verblijfplaatsen van Nijhoff en zijn vriendin. Op deze literaire omzwervingen volgt een essay over de totstandkoming van 'Awater'.
Café Laponder
Café Laponder


Romance
De nog altijd veelgelezen Nijhoff debuteerde 1916 met De wandelaar. Toen hij na de dood van zijn broer zijn leven een andere wending gaf en voor een (tweede) studie Nederlands in 1934 naar Utrecht kwam, had de dichter inmiddels al acht publicaties op zijn naam staan. Naast het indrukwekkende Vormen (1924), vallen daaronder onder meer een theaterbewerking van De vliegende Hollander (1930), de essaybundelGedachten op dinsdag (1930) en enkele vertalingen.

Via Josine van Dam van Isselt ontmoet Nijhoff de schilder Pyke Koch, de schrijvers Jan Engelman en Cola Debrot en de musicus Hans Philips. Ook treft hij met enige regelmaat H.J. Marsman en Simon Vestdijk. Ook komen verschillende gedichten komen dankzij (of ondanks) haar tot stand, zoals het gedicht 'Impasse', en ze heeft invloed op zijn (geroemde) vertaalwerk.

Wandelaar
Nijhoff had in de loop van de acht jaar dat hij in de Domstad woonde wel zes verschillende adressen – overigens, zoals wel meer kunstenaars in die tijd, wier wonen vaak een vorm van logeren was. De wandelingen die in Awaters spoorstaan voeren dan ook mede langs Nijhoffs vele onderkomens. Herenstraat 27 was zo'n adres, daar woonde Josine, een andere stek is Oude Gracht 341, door Bokhove omschreven als een creatieve broedplaats. Hier woonde Nijhoff in het huis van Koch, waar later ook Philips en Engelman kwamen wonen
Heck's
Heck's


De lezer van Awaters spoor wordt naast langs Nijhoffs woningen ook langs tien verschillende locaties uit 'Awater' gevoerd.Bokhove heeft van vijf locaties met zekerheid kunnen vaststellen dat ze voorkomen in dit gedicht. De vijf andere maakt Bokhove aannemelijk. Het opgenomen beeldmateriaal maakt Awaters spoor des te interessanter. Zo krijgen we een beeld van hoe Heck's (de populaire stek met amusementsorkesten waar Awater op het podium staat) en het in 'Awater' genoemde café Laponder er in Nijhoffs tijd eruit zagen.

Awaters ontstaanswijze
Awaters spoor 
doorlezend, kom je en passant kom je veel over Nijhoff, zijn literaire bronnen (zoals Ulysses, Genesis, het Chanson de Roland en Rimbeau's 'Voyelles') en zijn werkwijze te weten. Bijvoorbeeld dat hij zijn vrienden voortdurend vroeg om onderwerpen om over te dichten en zich 'maar een secretaris' noemde. Debrot memoriseert bijvoorbeeld dat Nijhoff hem vroeg om een schier oneindige reeks woorden met een bepaalde klinker(combinatie) waarmee de dichter later Awater laat rijmen.

Ondanks de lichtvoetige opzet als wandelgids en het geringe formaat van Awaters spoor biedt een erg interessante inkijk in een deel van Nijhoffs biografie en de ontstaanswijze van 'Awater' dat zich afspeelt tegen een achtergrond van het ten einde lopende interbellum in Utrecht.

zaterdag 5 juni 2010

11 juni Srebrenica: Spelers en Toeschouwers

In juni is het vijftien jaar geleden dat de VN-enclave in Srebrenica is gevallen. SLAU presenteert om die reden samen met IKV Pax Christi op vrijdag 11 juni het programmaSrebrenica: spelers en toeschouwers. Merijn Schipper interviewt schrijfster Manon Uphoffover haar roman De Spelers, muziek van Ralph Rousseau Meulenbroeks (viola da gamba) en poëzie-optredens van o.a. Marein Baas, Lucas Hirsch, Jolies Heij en Danny Danker.

Na de val van de VN-enclave Srebrenica kwamen ruim achtduizend mensen om door radicale nationalistische Servische en Bosnisch-Servische agressie. Velen van hen zijn nog altijd niet teruggevonden. Voor Nederland leek dit pijnlijke hoofdstuk met het rapport Srebrenica en het aftreden van de regering Kok afgesloten. Voor velen, zowel in Bosnië als in Nederland grijpt de ramp echter nog altijd diep in op het dagelijkse leven. Dit jaar alleen al worden nog circa achthonderd recent geïdentificeerde lichamen begraven.

De spelers: Manon Uphoff
Schrijfster Manon Uphoff spreekt op 11 juni over haar roman De Spelers waarin ze een jonge vrouw beschrijft die met haar uit Joegoslavië gevluchte geliefde J. meegaat naar Sarajevo. Aanvankelijk denkt ze toeschouwer te kunnen blijven in een decor van vernieling. Ze volgt de wanhopige pogingen van haar partner om de boel weer in het gareel te krijgen, maar al snel maakt de verwarde familie van J. deel uit van haar eigen leven.

Bezoekers van deze avond ontvangen - zolang de voorraad strekt - een bundel met gedichten van zowel Bosnische als Nederlandse dichters met speciaal voor deze avond geschreven gedichten.

Vr 11 juni 2010 Srebrenica: spelers en toeschouwers
Met schrijfster Manon Uphoff, muziek van Ralph Rousseau Meulenbroeks (viola da gamba) en poëzie van o.a. Marein Baas, Lucas Hirsch, Jolies Heij en Danny Danker.
20:00 - 22:00 uur RASA, Pauwstraat 13a, 3512 TG Utrecht www.slau.nl www.rasa.nl gratis toegang