donderdag 26 maart 2009

Erwin Mortier - Voor de Stad en de Wereld, De gedichten tot dusver

EEN ARCHEOLOGIE VAN POËZIE

Erwin Mortier, rond wie door zijn verdediging van Hugo Claus' euthanasie momenteel veel te doen is, staat vooral te boek als een getalenteerd prozaïst. Als dichter is hij evenmin te veronachtzamen: in 2001 ontving hij de C. Buddingh'-prijs. In 2009 verscheen het eerste verzameld werk: Voor de Stad en de Wereld. De gedichten tot dusver,een interessante bundeling met een sterk christelijke inslag.

De bundel heeft een ongebruikelijke volgorde: hij loopt terug in de tijd, en wie hem van voor naar achter leest, bedrijft in zekere zin en zonder het te weten een vorm van archeologie. Als je met de 'taaldetector' van je oog en het kwastje van je wimpers voorzichtig door de tijdslagen bladert, stuit je op de verschillende periodes in Mortiers poëzie. Opvallend is dat veel gedichten uit de verschillende periodes zeer in de Heer zijn. Het gaat dan vaak om de Grote God ten opzichte van de van sterfelijkheid doordrongen mens.

Eschatologie
Vanuit een archeologisch perspectief bezien, liggen in Voor de Stad en de Wereldde tijdsperioden die de bovenlaag maken een beetje door elkaar heen. Het boek bestaat uit gedichten(reeksen) met een sterk thematische samenhang. Zo vangt de bundel aan met de gelijknamige, oorspronkelijk in bibliofiele editie verschenen uitgave uit 2006, waarin alle gedichten van een sterk godsvruchtige en apocalyptische gedachte doortrokken zijn.

Woel je verder, dan kom je het lange gedicht Terug naar Jeruzalem tegen, dat Mortier schreef voor het Muziektheater Walpurgis bij het Il Combattimento di Tarancredi e Clorinda van Monteverdi. Het is te lezen als de moderne versie van het tragische liefdesverhaal dat zich afspeelt tegen de achtergrond van de eerste kruistocht. Tot slot vind je in de bovenlaag Barbe-Bleue, dat een interessante, psychologische variatie is op Ariadne en Blauwbaard (2007) van de Belgische Nobelprijswinnaar Maeterlinck (die overigens van plagiaat wordt verdacht in de aanbevelenswaardige debuutroman De plaag van David van Reybrouck). Ook Barbe-Bleue is een thematisch geheel, met soms wat groteske uithalen: '- een kiezel (...) doorzichtig als barnsteen / waarin Zijn doden roerloos / grimassen trekken ' of '- hun roerloze vegetatie, / waar het lover druipt van bloed / of dauw', zijn daar voorbeelden van.

Waaruit men niet valt
Wie daarop de spade dieper in het werk van Mortier zet, komt bij de middenlaag, die bestaat uit de bundel Uit een vinger valt men niet (2005). De lezer-archeoloog vindt in deze laag velerlei met religie doordrenkte artefacten. Gedichten als gebeden en miniaturen, zoals '(Gebed) voor de doden en de taal', 'de 'Hadewijch - variaties' en 'Augustinus' belijdenis (veertiende boek)', of als bidprentjes, zoals het 'Jan van Ruusbroec aanbidt het kruis' over een zalig verklaarde mysticus uit Vlaanderenland.

In tegenstelling tot zijn latere werk bestaat Vergeten licht, de onderlaag van de bundel en Mortiers poëziedebuut, uit veel op zichzelf staande gedichten. Het is het meest neutrale onderdeel van deze bundeling, omdat de lezer zich niet steeds uiteen hoeft te zetten met Mortiers geloofsovertuiging - waarover geen kwaad woord(!) -  die de andere opgenomen bundels doorwasemt. Zijn denkbeelden zijn goeddeels slechts tussen de regels aanwezig. 
Vergeten licht bevat ook Mortiers sterkste gedichten. Schering en inslag zijn regels als: 'Nu moet ik haar verlaten. Vertrouwen / dat de aarde haar even moederlijk ontmantelt, / zorgzaam haar sjaal aanneemt, haar schoenen / uittrekt' en 'Het licht zou blind zijn zonder ons / om te zien'. Na diep delven spreekt hier eindelijk de taal zelf.

Voor de Stad en de Wereld biedt een interessante doorloop van zijn poëzie en geloof. Wie door de lagen van Mortiers bundel afdaalt, vindt in Vergeten licht dekeiharde 'rockbottom of poetry'. Een goede keuze dus om met die bundel af te sluiten.

Gepubliceerd op 8WEEKLY

zaterdag 7 maart 2009

Ester Naomi Perquin - Servetten halfstok

KLANKRIJKE, PROZAÏSCHE VOLZINNEN


In 2007 debuteerde Ester Naomi Perquin (1980) met Servetten halfstok. Het werd genomineerd voor de C. Buddingh'—prijs, bekroond met de debuutprijs van Het Liegend Konijn 2007 en de Eline van Haarenprijs 2008. Zowel de nominatie als de prijzen waren een zoete winst en een belofte voor later. Op Gedichtendag 2009 is Perquins tweede bundel Namens de ander gepresenteerd. Hij valt bepaald niet tegen.

De bundel is strakker gecomponeerd dan haar debuut (zie bijvoorbeeld 'Waar servetten vlaggen worden'); het leeuwendeel van de gedichten in Namens de ander heeft betrekking op het psychologische thema van het vrezen. Dat dit opzet is, blijkt uit een interview met Wim Brands bij De Avonden. Daarin geeft Perquin aan een veel samenhangender werk te hebben willen samenstellen dan Servetten halfstok. De samenhang in de bundel is gecomponeerd rondom het centrale thema van de angst of fobie.

Vrees
Die angsten of fobieën zijn in het overgrote deel van de gedichten uit Namens de ander terug te vinden; achter titels als 'Plein', 'Smet' of  'Hoogte' hoef je alleen maar het woord vrees te denken. Een expliciet voorbeeld van zo'n met angst doortrokken gedicht is 'Oponthoud':

Met onweer heeft dit niets te maken - je verwacht de klap,
meet angsten af aan de manier waarop je in de wirwar
van adviezen onder de bomen bent beland.

Dan is er nog het rommelige telraam van je hoofd,
wat als je de uitkomst niet eens haalt, de kans
op inslag je verdooft, je huiverend blijft staan
onder dat krakkemikkig bladerdak en alles
in een fractie toe kan slaan?

Daar gaat het lichaam, op de vlucht. De hartslag
telt straks pas voor pas de afstand
tot zijn oorzaak terug

Zet een bundel vol met gedichten als het bovenstaande en hij wordt al gauw tweedimensionaal; het thema ligt er dan te dik op. Dit is gelukkig niet het geval inNamens de ander. Perquins bundel is gedifferentieerd en niet in alle gedichten is het thema (evident) aanwezig. In 'Schilder/ geschilderde' zou je zelfs buiten het thema om kunnen denken. Hierin lijkt een schilder te zien die zich met zijn zelfportret uiteenzet.

Alles zo toonbaar geleken, zo weer te geven in
het lege dat erachter lag te wachten en nu dit:

recht in je stoel in je jurk raak je me vreemd,
straks zul je ineens spottend zeggen: laat dat,

zo heb ik geen deel aan je blik, de gedachte aan
mijn handen vlakt mijn handen alvast uit, kom

laten we heel langzaam opstaan en dan eens zien
wat er blijft. Onder mijn voeten loopt evenzogoed

een loodrechte lijn door de tijd, je pas tot stand
gebrachte mond buigt alweer om naar een lach en ik

vervaag je als altijd onmachtig, half plagend, steeds
bloos je als een baken door mijn streken heen.

Betekenisvelden
In klankrijke, prozaïsche volzinnen, slechts onderbroken door enjambementen, beweegt Perquin door haar verzen. De poëtische kracht van haar gedichten schuilt niet alleen in de beeldende, maar ook in de adaptieve kracht van haar taalgebruik: de verschillende betekenisvelden van haar gedichten gaan neigen vaak in elkaar op te gaan.

Zie bijvoorbeeld het hierboven geciteerde 'Schilder / geschilderde': 'Onder mijn voeten loopt evenzogoed // een loodrechte lijn door de tijd, je pas tot stand / gebrachte mond (...)'. In deze drie regels komt het voortschrijden van de tijd, lopen of stilstand ('voeten' en 'je pas tot stand') en het schilderen ('je pas tot stand / gebrachte mond') aan de orde. Die betekenisvelden zijn onafhankelijk van elkaar te lezen of op elkaar te betrekken, bijvoorbeeld onder de noemer van de voortgaande tijd. Het lezen van haar gedichten wordt zo een intrigerende activiteit.

Dat uitgeverij Van Oorschot jonge aanwas van dit kaliber heeft aangetrokken voor haar kwalitatief hoogstaande, maar vergrijzende fonds, moet voor diegenen die de uitgeverij zijn toegenegen een geruststelling zijn. Namens de ander is een belofte waargemaakt.

Gepubliceerd op 8WEEKLY